This page does not need to be proofread.

235

28. LOF DER ZOTHEID. II. De Revue der Sporten bevat een sportief gesteld artikel van „Bob" over mijn Eijm „Lof der Zotheid. I", woarin Bob toont het niet in alle opzichten met mü eens te zijn. Belangrijk is alleen wat hij van Querido aanhaalt: „Natuurlijk zullen nathalzige of koelecynische spotters, op hun duim kluivend, wat zure scherts verbrassen, als ze lezen, dat biljartspel lyrische aandoeningen kan suggereeren."

Voorheen Mijn Annie, dat beeldig bekoorlijke kind, De roos i n de gaarde mijns levens, Die 'k jaren lang vurig en trouw heb bemind, Is zacht en gewillig, vergevensgezind, En, iets dat men zelden bij vrouwen meer vindt, Z' is tamelijk degelijk tevens. Ze poedert en verft zich een beetje, da's waar, Maar zoo, dat je 't haast niet kunt merken; Ze draagt ook wat vulling (niet veel) in het haar, En eenige tandjes, niet meer dan een paar, Die zijn van den tandarts — volstrekt geen bezwaar! Dat kan slechts haar schoonheid versterken. Dus is ze naar geest en naar lichaam volmaakt? Neen. Aarzelend zeg 'k het, en schuchter, Haar ontbreekt — z' is als 't vuur dat wel smeult maar niet blaakt Een gemoed, tot het lyrische leven ontwaakt, Ze is nog haast nooit eens in geestdrift geraakt, Ze is zoo prozaïsch, zóó nuchter! Ik tracht haar te leiden zooveel als i k kan, Ik heb al van alles verzonnen, Maar mooie natuur, daar geniet ze niet van, En kunst? „Jazzus", zegt ze, „wat heb je d'r an?" Ze denkt, tot verdriet van haar lyrischen man, Slechts aan smullen en mooie japonnen. Thans Thans is ze gekeerd als een blad van een boom. 't Staat vast nu. Ik weet het empirisch. Z' is lyrisch ontwaakt uit een lierloozen droom, Ze drijft op lyriek als een schuit op een stroom, Met moeite houdt Annie haar lierzucht in toom, „Hou me vast", zegt ze, „of ik doe lyrisch!"