Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1001

This page needs to be proofread.

SAY.


  • = morsmouw; —s = spaarpenningen; (Post-Office) —s-bank = (post)spaarbank; —s-bank book = spaarbankboekje; —ness = zuinigheid.
  • Saviour, [s`e`ivj[e]], redder: The — = de Heiland.
  • Savory, [s`e`iv[e]ri], boonenkruid.
  • Savour, [s`e`iv[e]], subst. geur, smaak, reuk (fig.); — verb. een bijzonderen geur of smaak hebben, rieken naar (fig.): It —s of ginger = smaakt naar; —iness = smakelijkheid, geurigheid; —less; —ous = —y = smakelijk, geurig.
  • Savoy, [s[e]v`ô`i], Savoye; savoyekool; Savoyard, [s[e]v`ô`i[e]d], [savôi-`âd], Savoiaard.
  • Saw, [sô], imperf. van to see.
  • Saw, [sô], subst. zaag; gezegde, spreuk; — verb. zagen: Circular — = circuleerzaag; Cross-cut — = zaag met 2 handvatten voor twee personen; Wise —s; —-blade = zaagblad; —-bones = spotnaam voor een chirurg; —dust = zaagmeel, zaagsel: These books are as —dust in the mouth = door en door saai en droog; —fish = zaagvisch; —-horse = bok; —-leaved = met getande bladen; —mill = zaagmolen; —pit = zaagkuil; —-set (—-wrest) = tandzetter (werktuig); —yer = zager; heen en weer drijvende boom op de Mississipi.
  • Sawder, [s`ôd[e]], [s`od[e]]: Soft — = vleierij: They put me off with soft — = scheepten me af met mooie praatjes, stuurden me met een kluitje in 't riet.
  • Sawney, [s`ôni], subst. spotnaam voor een Schot (= Sandy), slimmerd.
  • Saxe-Coburg-Gotha, [saks-k`o`ub[â]g-g`o`ut[e]]; Saxe-Weimar, [saks-w`a`im[e]].
  • Saxifrage, [s`aksifr|id[vz]], steenbreek (plant).
  • Saxon, [s`aks'n], subst. en adj. (Angel)sakser; (Angel)saksisch(e taal); —y = Saksen: Upper, Lower —y = Opper-, Neder-Saksen; —-blue = Saksisch blauw.
  • Saxophone, [s`aks[e]f|o|un], saxophone.
  • Say, [sei], subst. meening, woord, bewering, rede; — verb. zeggen, vertellen, opzeggen, aanvoeren, onderstellen, beslissen: It is my — now = nu is het woord aan mij; To give a person a — in the matter = mee laten spreken; To have a — in the matter; Let him have (say) his — = laat hem uitspreken; I'll have my — out with you = ik zal jou eens zeggen waar het op staat; I — waiter = Aannemen! I —, my boy = zeg er eens, jongen; Can it be that our literature is poorer than that of — Germany? = laat ons zeggen Duitschland; — that he would go = aangenomen dat; You don't — so = och kom! Though I — so who shouldn't = al zeg ik het zelf; That is more than you can — = dat gelief jij te zeggen (maar{{...); On pag. 25 it —s = lezen wij; As it —s in the Bible = zooals te lezen staat in; He said his lessons, prayers = zeide zijne lessen, gebeden op; To — mass = de mis lezen; — the word = sla toe; He has not much to — for himself = is niet erg spraakzaam, kan zich niet verdedigen; Do you mean to — that you would — me nay? = woudt ge zeggen, dat ge mij woudt weigeren? — me the poem that you made