Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1008

This page needs to be proofread.

SCORE.


  • = 't was om te stikken; That critique as a —er = dat was een venijnige kritiek.
  • Score, [skö], subst. keep, insnijding, gelag, rekening, aantal behaalde punten, twintig, partituur, etc.; verb. inkerven, schrammen, opschrijven, aanteekenen, op muziek zetten, een voordeel behalen, succes hebben: Four — = 80; All the — in the debate was to him = het succes in het debat; That was his first and only — = zijn eerste en éénig succes; That's your — = uwe rekening; uw aantal punten; The stamping of the foot and the beating of the — were irritating = en dat slaan op de partituur; The dancers went off at — = dansten er flink op los; His little errors in the — of veracity = op het punt der waarheid; On a new — = van nieuws; On that — = wat dat betreft, in dat opzicht; On what —? = waarom? On the same — = om dezelfde reden; By —s = bij hoopen; —s of time = vele malen; Set it down on the — of my headache = schrijf het toe aan; Put it down to my — = op mijne rekening; To pay off old —s = oude schulden betalen; To run up a — = een rekening laten oploopen; To rake up old —s = oude koeien uit de sloot halen; It —s one for you that you did not get angry = het pleit voor u; He —d heavily = maakte veel punten, had veel succes; I felt that I had —d = dat het raak was geweest, dat ik succes had; His —d Greek testament was always beside him = zijn met aanteekeningen voorzien (bekrabbeld) Gr. testament; I have —d them off a bit = hun "hun vet" gegeven, heb ze geraakt: To — out a sentence = een zin uitkrassen; He —d over me = was mij de baas af; —d through = doorgehaald; — up this glass for me = schrijf dit glas voor mij op; —r.
  • Scoria, [sk`öri[e]], metaalschuim, slak; —c, [sk`öri[e]k], —ceous, [sk|öri`e`i[vs][e]s], slakachtig; Scorify = tot slakken worden.
  • Scorn, [skön], subst. hoon, verachting, versmading, (voorwerp van) bespotting; verb. verachten, hoonen, versmaden: To laugh to — = bespotten; I — it = dat is beneden mijne waardigheid; —er; —ful = verachtelijk, etc.; subst. —fulness.
  • Scorpion, [sk`öpi[e]n], schorpioen; schorpioenvisch; waterschorpioen (insect).
  • Scorzonera, [sk|öz[e]n`îr[e]], schorseneeren.
  • Scot, [skot], aanslag, belasting: To pay — and lot = gemeentelijke belasting betalen, tot den laatsten cent betalen; —-free = vrij van belasting; ongedeerd, veilig: He came off —-free = hij kwam er heelhuids af.
  • Scot, [skot], Schot: To be in a — = toornig zijn; Great — = groote goedheid; —land = Schotland; —land Yard = het hoofdbureau van politie in London.
  • Scotch, [skot[vs]], Schotsch: The — = de Schotsche natie; — barley = ongepelde gerst; — cap = muts (linten achter, knoop bovenop); —-hoppers = hinkebaan; — mist = zeer zware mist; —man = Schot; stuk van twee shillings (Z.-Afrika).