Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1024

This page needs to be proofread.

SENTIENCE.


  • nounce) (a) — upon = vellen; This — makes no sense = deze zin heeft geen zin: The "long —rs" are, as a rule, the best behaved = de levenslang veroordeelden gedragen zich gewoonlijk het best; He was —d to death, but the — of death was commuted into lifelong imprisonment = ter dood veroordeeld, maar het doodvonnis etc.; Sententious, [s[e]nt`en[vs][e]s], rijk aan kernachtige gezegden, spreuken en maximen; bondig, krachtig; subst. —ness.
  • Sentience, Sentiency, [s`en[vs]'ns(i)], waarnemingsvermogen, gevoelsvermogen; Sentient, [s`en[vs]'nt], waarnemend, gevoelend.
  • Sentiment, [s`entiment], gevoel, aandoening, gewaarwording, gevoelen, idee, gedachte, toast: The — of a religion of sorrow has an advantage over the — of a religion of pleasure = de grondslag; They are my own —s = dat's ook mijn idee; John proposed a —: "The important day" = Jan stelde een dronk in op den gewichtigen dag; You cannot prove truths of — = gevoelswaarheden laten geen bewijs toe; Sentimental, [s|entim`ent'l], (overdreven) gevoelig, sentimenteel: That is a — question = kwestie van gevoel, gevoelsvraag; —ism = (overdreven) gevoeligheid; —ist = (overdreven of gemaakt) gevoelsmensch; —ity, [s|entiment`aliti], sentimentaliteit; —ize = overdreven of gemaakt gevoelig zijn.
  • Sentinel, [s`entinel], subst. schildwacht; adj. wachthoudend; verb. bewaken: To keep, To stand — = op wacht staan; The — was relieved = werd afgelost; The — stars set their watch in the sky = de wachthoudende sterren zetten aan den hemel hunne posten uit.
  • Sentry, [s`entri], schildwacht: To be (To stand on) ; To come off (To go on) ; To relieve — = aflossen; To do — go = op wacht staan; —-box = schilderhuisje.
  • Sepal, [s`îp'l], [s`ep'l], kelkblad; —ous, [s`ep[e]l[a]s] = met kelkblad, kelkblad {{...
  • Separability, [s|ep[e]r[e]b`iliti], subst. v. Separable, [s`ep[e]r[e]b'l], scheidbaar, deelbaar; subst. —ness.
  • Separate, [s`ep[e]rit], adj. afgescheiden, afzonderlijk; verb. ([s`ep[e]r|e|it]) scheiden, verdeelen, afzonderen, heengaan, uiteengaan: — estate = de eigendom van eene getrouwde vrouw onafhankelijk door haar beheerd en genoten; — maintenance = uitkeering aan eene gescheiden vrouw; They —d without speaking another word = gingen van elkander; subst. —ness; Separation, [s|ep[e]r`e`i[vs]'n], scheiding, afzondering: — of partnership, — from bed and board; Separatism, [s`ep[e]r[e]tizm], zucht tot afscheiding (van kerk of partij); S`e`paratist = separatist, home-ruler; S`e`parative = scheidend; S`e`par|ator = afscheider; S`e`par|atory dux = afscheidingskanaal; Separatrix, [s`ep[e]r|e|itriks], decimaalpunt; S|epar`atum = afdrukje.
  • Sepawn, [sip`ôn], maïsmeel in water gekookt.
  • Sepia, [s`îpj[e]], inktvisch, sepia.