Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/104

This page needs to be proofread.

BENT.


  • Benedick, [b`en[e]dik], Benedict, [b`en[e]dikt], Benedictus; een pas gehuwde; bekeerde oude vrijer.
  • Benedictine, [b|en[e]d`iktin], subst. Benedictijner monnik; Ben. likeur; adj. Benedictijnsch.
  • Benediction, [b|enid`ik[vs]'n], benedictie, inwijding, inzegening, lofrede; dankzegging; —al = zegenformulier boek; Benedictory, [b|en[e]d`ikt[e]ri], — prayers = heilbeden.
  • Benefaction, [b|enif`ak[vs]'n], weldaad, weldoen, schenking; B|enef`a`ctor (Benef`a`ctress), weldoener (weldoenster).
  • Benefice, [b`en[e]fis], leen, prebende, de door den Patron te vergeven predikantsplaats: The = was only open to = voor de prebende kwamen slechts in aanmerking.
  • Beneficence, [b[e]n`efisens], weldadigheid; Ben`e`ficent, weldadig; Beneficial, [b|en[e]f`i[vs]'l], voordeelig, nuttig, heilzaam; —ness: Beneficiary, [b|en[e]f`i[vs][e]ri], subst. hij, die in 't bezit is van een benefice; een provenier, vasal; hij, die een beurs heeft (Amer.); ontvanger van een geldelijk bedrag; beneficiant (van een leen of eene beurs) adj. in betrekking tot een benefice; mild.
  • Benefit, [b`en[e]fit], subst. weldaad, gunst, voordeel, weldadigheidsvoorstelling of benefiet (= — night); verb. nuttig zijn voor, van dienst zijn, bevorderen, nut of voordeel trekken uit (by): — of Clergy = een vroeger voorrecht om niet voor een wereldlijke rechtbank terecht te staan; Maternity — = uitkeering (volgens de ziektewet) bij bevalling; Medical — = genees-, en heelkundige hulp; Sanatorium — = verpleging in sanatoria; Let us give him the — of the doubt = laten we den bestaanden twijfel in zijn voordeel uitleggen; For the — of his health = in het belang; The Egyptians never —ed by French influence; —-society = verzekeringsgezelschap tegen ziekte en ouderdom; — building-society = vereenig. voor het bouwen van arbeiderswoningen.
  • Benevolence, [b[e]n`ev[e]l'ens], welwillendheid, weldaad; bede; Ben`e`volent, welwillend, weldadig: — fund = ondersteuningsfonds.
  • Bengal, [be[n,]gôl], Bengalen; een dunne uit zijde en haar vervaardigde stof; adj. Bengaalsch: — cane = Spaansch riet; — light = Bengaalsch vuur; — tiger = koningstijger; —ee, —i, [b`e[n,]gôl`î], —ese, [b|e[n,]gôl`î`z], Bengalees, Bengaleezen, het Bengaalsch.
  • Benighted, [bin`a`itid], door den nacht overvallen, achterlijk, ouderwetsch, dom.
  • Benign, [bin`a`in], liefderijk, weldadig, mild, goedaardig; —ant, [bin`ign'nt], liefderijk, etc.; —ity, [bin`igniti], liefderijkheid, goedheid, welwillendheid.
  • Benjamin, [b`en[vz][e]min], Benjamin; benzoë; soort van overjas (in de mode in het begin dezer eeuw); lage stroohoed met breeden rand.
  • Benjy, [b`en[vz]i], verkorting van Benjamin.
  • Bennet, [b`en[e]t], nagelkruid.
  • Bent, [bent], gebogen, krom, geneigd, gesteld, belust, besloten; subst. neiging, drang, trek, grootste (in)spanning, helling: He has fooled me to the top of my — = tot het uiterste; — (= —-grass) = struisgras; To