Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1050

This page needs to be proofread.

SIGISMUND.


  • (the) — of the harbour = in 't gezicht van; On — = te kijk, op keur; Out of — out of mind = uit het oog, uit het hart; She is a — more sensible than you = oneindig verstandiger; He got through a — of work = deed heel wat; He has a — of money = een "bom" geld; My cheeks and nose are so swollen, I look a perfect — = zie er uit om van te schrikken; That is a — to see = de moeite waard om te zien; To catch — of = in 't oog krijgen; I gained (lost) — of it = kreeg in (verloor uit) het oog; I hate the — of the fellow = mag niet zien; To know by — = van aanzien; He lost, recovered his (eye-) — = hij is kwijt, hij kreeg terug; These repeaters were —ed up to a thousand yards = tot op duizend yards kan men juist schieten met; We —ed an island, but we did not touch at it = kregen in het gezicht; —-hole = kijkgat; —-seeing = het bezien van merkwaardige dingen; —-seer; —ed = van een vizier voorzien: Long—-ed, Short—-ed = ver-, bijziend; —less = blind; subst. —lessness; —ly = aangenaam voor het oog, vrij.
  • Sigismund, [s`id[vz]ism'nd].
  • Sign, [sain], subst, teeken, aanwijzing, gedenkteeken, zinnebeeld, voorteeken, uithangbord, sterrenbeeld; — verb. teekenen, een teeken geven: We have put up a new (business) — = nieuw uithangbord opgehangen; Of course, all —s fail in dry weather = natuurlijk, dan kan men er niet op rekenen; We stayed at the — of the ship = hebben gelogeerd in (het logement) "Het Schip"; —-board = uithangbord; —-manual = handteekening; —-post = handwijzer, uithangbord; —er.
  • Signal, [s`ign'l], subst. sein, teeken; adj. uitstekend, in het oog vallend; — verb. seinen, signalen geven, wenken, aankondigen: — of distress = noodsein; A — victory = een glansrijke overwinning; —-box = seinhuisje; —-code = signaal code; —-flag; —-gun = seinschot; —-lamp, —-light; —-man = seinwachter; The new periodical has long been —led = is al geruimen tijd aangekondigd; —ize = zich onderscheiden.
  • Signatory, [s`ign[e]t[e]ri], subst. onderteekenaar; adj. onderteekenend: The signatories to this protest; Signature, [s`ign[e]tj[e]], onderteekening, teeken, signatuur, kruis of mol (muz.): He affixed his — to the deed = zette zijn naam onder.
  • Signet, [s`ign[e]t], zegel(ring); —-office; —-ring.
  • Significance, Significancy, [sign`ifik'ns(i)], beteekenis, nadruk, gewicht; Significant, [s|ign`ifik'nt] = beteekenisvol, gewichtig, beteekenend, aanduidend: To be — of = aanduiden; Signification, [s|ignifik`e`i[vs]'n], beteekenis; S|ign`i`ficative = aanduidend, beteekenend; Signify, [s`ignif|a|i], beteekenen, te verstaan geven, van gewicht zijn: He signified his wishes = gaf te kennen; That doesn't — = zegt niets, doet er niets toe.