Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1148

This page needs to be proofread.

SWAPE.


  • about customs in Germany = onze bevindingen uit te wisselen (te vergelijken); We smoked a final pipe, and —ped a final yarn = vertelden nog een laatst verhaal; To get —ped = de bons krijgen.
  • Swape, [sweip], lang roer (bij een vlot); zwengel eener pomp; —-well = pomp.
  • Sward, [swöd], grasveld; huid, bast; —-cutter = ploeg (voor grasvelden), grasschaar.
  • Sware, [sw`ê[e]], imperf. van to swear (dichterl.).
  • Swarm, [swöm], subst. zwerm, dichte menigte; verb. zwermen (van bijen), krioelen, wemelen, zich verdringen; in een boom of mast klimmen (gew. met up): —ing time (van bijen).
  • Swarry, [sw`ori], verbastering van soirée.
  • Swart(h), [swöt(h)], zwart, donker; Swarth(i)ness, subst. v. Swarthy = getaand, bruin.
  • Swash, [swo[vs]], subst. gepoch, gezwets, het "geuren" of bluffen; watergeklots of -gekabbel; adj. dronken; overrijp, murw; ovaal; verb. klotsen, kabbelen; bluffen, zwetsen; —-buckler = schetteraar, bluffer, vechtersbaas = —er; —ing = bluffend, zwaar neerploffend, verpletterend; —y = papperig.
  • Swath, [swôth], zwad, rij gemaaid en bijeengelegd gras of koren, wat eene zeis of maaimachine bereikt: To cut a — = gewichtig doen.
  • Swathe, [sweidh], subst. zwachtel; verb. zwachtelen, bakeren; Swathing-clothes = luren, pak (zie Swaddle).
  • Sway, [swei], subst. zwaai of slag, overwicht, overmacht, heerschappij, invloed, het doorslaan (van den balans); verb. zwaaien, slingeren, hanteeren, overhellen, neerdrukken, richten, (be)heerschen, invloed oefenen: He was —ed by my advice = liet zich leiden; — on = vooruit maar; —ed (in the back) = lendenlam (van paarden).
  • Sweal, [swîl], afloopen (van een kaars), walmen, schroeien van een dood varken.
  • Swear, [sw`ê[e]], subst. eed, vloek; verb. zweren, vloeken, bezweren, beëedigen, onder eede bevestigen: The jury was sworn = werd beëedigd; To — an oath = een eed doen; To — the peace against a person = iemand bij den vrederechter aanklagen wegens bedreiging; To — false = een meineed doen; He swore by all that is holy = (be)zwoer bij al wat heilig is; I — by you for the best of friends = ik vertrouw u; The new mayor was sworn in = werd beëedigd; I — off lying = ik beloof plechtig niet meer te zullen liegen; They were sworn to silence = moesten onder eede beloven te zullen zwijgen; —er = vloeker, hij die een eed doet.
  • Sweat, [swet], subst. zweet, zware arbeid, het bezweet zijn; verb. zweeten, uitbuiten, huiden zweeten: In the — of thy face shalt thou eat bread; It gave him (put him in) a cold — = maakte dat hem 't koude zweet uitbrak; You'll — for it = er voor bloeden; The —ed carry on their miserable lives = de slachtoffers van hongerloon voor harden arbeid; Sweater, [sw`et[e]], zweeter, uitbuiter; dikke wollen trui; Sweating: —-bath = zweetbad; —-house = zweethuis; —-iron = roskam;