Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1160

This page needs to be proofread.

TAGUS.


  • *rag, subst. janhagel: —-rag and bob-*tail = Jan Rap en z'n maat; —-sore = schapenziekte (in den staart).
  • Tagus, [t`e`ig[e]s], Taag; Tahiti, [tâh`îti].
  • Tail, [teil], subst. staart, stuit, uiteinde, achterzijde, hoek, keerzijde, katje (plantk.), vlecht, sleep, pand (van eene jas); ook verb.: — of a comet, plough; Head or — = kop of kruis, kruis of munt; He has gone off with his — between his legs; Her hair was braided into two long —s = twee lange vlechten; The dog turned — immediately = ging er van door; Estate in — = landgoed waarvan de overerving beperkt is tot één persoon en zijne kinderen; To — after = op den voet volgen; To — away = achterblijven, afvallen, uitknijpen = To — off; To — out behind = achteraan komen; —-block = staart-*blok; —-board = achterplank van een wagen (die men bij het afladen kan wegnemen of neerlaten); —-carrier = slippendrager, pluimstrijker; —-coat = jas met panden; —-light = rood licht achter aan een spoortrein; —-piece = vignet (op het eind van hoofdstuk of boek), onderstuk van de viool waaraan de snaren vastzitten; —-pocket = achterzak van eene jas; —-race = geul om het gebruikte water van een molenrad af te voeren; —less.
  • Taille, [teil], taille, figuur.
  • Tailor, [t`e`il[e]], subst. kleermaker; verb. kleermaker zijn, kleeren maken: Ladies' —; —'s goose = persijzer; —ess = kleermaakster; Tailoring: The — department of the army; —-trade.
  • Tailye, Tailzie, [t`e`ilji], subst. beperkt bezitrecht. Zie In tail; verb. onvervreemdbaar maken.
  • Taint, [teint], subst. kleur, smaak, geur, tint, smet, vlek, besmetting, bederf, schande, roodkleurige spin; verb. besmetten, bevlekken, bederven: The air is —ed with all kinds of smells = is bedorven door; —-worm = schadelijke worm; —less = smetteloos; Tainture, [t`e`intj[e]], besmetting, smet, vlek.
  • Take, [teik], subst. ontvangst, trek, haal, stuk kopij; verb. nemen, aannemen, grijpen, pakken, betrappen, meevoeren, aanvallen, vatten, gevangen nemen, huren, zich toeëigenen; begrijpen, onderstellen, gelooven, zich wenden tot, uitkiezen, gewoonlijk gebruiken, aanteekenen, verduren, etc.: This is my — = dit moet ik "zetten"; To — advantage of = ge(mis)bruik maken van; To — advice = raad aannemen, inwinnen; To — an affront (a denial) = zich beleedigd gevoelen (eene weigering accepteeren); To — aim = mikken, aanleggen; To — the air = een luchtje scheppen = To — an airing; The thing took air = is ruchtbaar geworden; He —s airs = geeft zich airs; To — (up) arms = de wapenen opnemen; He took a backseat = bakte zoete broodjes; He took me a box of cigars = bracht; To — breath = adem scheppen; — care my boy = pas op jongen; To — good care not to be ensnared = goed oppassen er niet in te