Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1165

This page needs to be proofread.

TANKARD.


  • reerraam; Tambourine, [t|amb[e]r`în], tambourijn.
  • Tame, [teim], adj. tam, getemd, mak, gedwee, suf, vervelend, saai, moedeloos; verb. temmen, onderwerpen; —less = ontembaar, wild; subst. —lessness; —ness = tamheid, geesteloosheid; —r = temmer, veroveraar.
  • Tamil, [t`amil], bewoner en dialect van Madras en Ceylon.
  • Tamin(e), [t`amin], Taminy, [t`amini], étamine.
  • Tamkin, [t`amkin] = Tampion.
  • Tammany Hall, [t`am[e]ni-h|ôl] = (Hall van) die leden der democratische partij in New-York, die de verkiezingen trachten te beheerschen in hun eigen belang; ook: — Ring.
  • Tammy, [t`ami] = Tamin(e).
  • Tam O'Shanter, [t|am[e][vs]`ant[e]], ronde wollen muts met knoop in 't midden.
  • Tamp, [tamp], opvullen, dichtstampen.
  • Tampan, [t`amp'n], Z. Afr. insect met vergiftigen beet.
  • Tamper, [t|amp[e]], zich bemoeien met, ergens aankomen, kwakzalven, intrigeeren, trachten om te koopen; verknoeien: Don't — with what I have written = blijf af van; He —ed with the enemies = hij heulde met de vijanden; —er.
  • Tampion, [t`ampi[e]n], prop.
  • Tamtam, [t`amt|am] = Tom-tom.
  • Tan, [tan], subst. run; adj. runkleurig, geelbruin; verb. looien, bruin maken (worden), tanen, bont en blauw slaan: To — a person's hide; —-house = runmagazijn; —-pit = looikuip; —-spud = instrument om eikeboomen van de schors te ontdoen; —-vat = looivat; —-yard = looierij; —ner = looier; —nery = looierij; —nic: — acid = —nin = looizuur, tannine.
  • Tancred, [t`a[n,]kr[e]d].
  • Tandem, [t`and'm], subst. rijtuig met twee paarden achter elkander, rijwiel voor twee achter elkander zittende rijders; adv. met twee paarden achter elkander: To drive —.
  • Tang, [ta[n,]], "smaakje", bijsmaak, eigenaardige lucht of geur; klank, toon; doorn (van mes, beitel, degen, etc.); tong (van eene gesp), angel; verb. (doen) klinken, weerklinken; van een tang voorzien.
  • Tangent, [t`an[vz]'nt], subst. tangens; adj. rakend: — compass = tangenten-boussole; He went (flew) off at a — = hij begon plotseling over wat anders; —ial, [t[e]nd[vz]`en[vs]'l], tangens{{...
  • Tangerine, [t|and[vz][e]r`în], [t`and[vz][e]rîn] (bewoner) van Tanger.
  • Tangibility, [t|an[vz][e]b`iliti], subst. v. Tangible, [tan[vz]ib'l], voel- of tastbaar; subst. —ness.
  • Tangier, [tand[vz]`î[e]], Tanger.
  • Tangle, [t`a[n,]g'l], subst. verwikkeling, verwarde knoop, klit, zeewier; verb. verwarren, verward zijn: My hair is all of a — = geheel in de war; To get —d = in de war raken; —-foot (—-leg) = whisky (Am.); Tangly = verward, met zeewier bedekt.
  • Tank, [ta[n,]k], water- of regenbak, reservoir.
  • Tankard, [t`a[n,]k[e]d], drinkkan, kan (met deksel).