Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1192

This page needs to be proofread.

TIDINESS.


  • *table = tafel der hoogwatergetijden; —-waiter = —sman; —-water = water dat den invloed van ebbe en vloed ondervindt; —-wave = vloedgolf; In the —-way = op stroom; —less = zonder tij.
  • Tidiness, [t`a`idin[e]s], subst. v. Tidy.
  • Tidings, [t`a`idi[n,]z], tijding, bericht: To bring (receive, send) —.
  • Tidy, [t`a`idi], netjes, proper, zindelijk; subst. gehaakt kleedje, anti-macassar, morsschortje; verb. opruimen, in orde brengen, opknappen: It cost me a — penny = een mooien duit; I must — away all the memories of yore = moet verdrijven; To — up = zich opknappen.
  • Tie, [tai], subst. band, knoop, haarband, gelijk aantal punten, onbesliste wedstrijd, gelijk aantal stemmen, verbindingsbalk, verbindingsteeken, strikje; verb. binden, verbinden, onderbinden, knoopen, beperken, precies gelijk zijn (bij een wedstrijd): White evening — = strikje; Final — = eindwedstrijd; The —s of friendship, love, kindred = banden van vriendschap, liefde, bloedverwantschap; He is a — on me = is mij tot last, bindt mij de handen; To do up one's — = (hals)strikje knoopen; This poet scores a — with Tennyson in the collection = van beiden zijn evenveel stukken opgenomen; To — a knot = een knoop leggen; I am —d down to my work = gebonden aan; — it in a bow = maak er een strik van; I have —d it up = heb het dicht gebonden; She —d up her money that her husband could not get at it = zij zette haar geld vast.
  • Tier, [t`î[e]], reeks, rij, rang; verb. in rijen rangschikken: The cells were built in —s, one over the other.
  • Tierce, [t`î[e]s], maat, gewicht (Zie Terce); volgkaarten, terts, drielingsbalk (Herald).
  • Tiercel, [t`î[e]s'l], mannetjesvalk.
  • Tiercet, [t`î[e]s[e]t], [t`[^a]s[e]t], terzet, drieregelig gedicht.
  • Tiff, [tif], subst. booze bui, kleine ruzie; slokje: She was in a — = had eene kwade bui; The two lovers have had a — = hebben standjes gehad; To take — = zich beleedigd gevoelen; She is a little —ed, and thinks we have treated her ill = boos; —ish = prikkelbaar.
  • Tiffany, [t`if[e]ni], dun zijden gaas.
  • Tiffin, [t`ifin], lunch of kleine maaltijd.
  • Tig, [tig], vangspelletje (met tikjes).
  • Tiger, [t`a`ig[e]], tijger, opsnijer, livreiknecht(je); extra luid applaus (Amer.): Three cheers and a —; They were fighting the — = zij waren aan het dobbelen (Am.); —-cat = tijgerkat; —-lily = tijgerlelie; —-spotted = getijgerd; —-wood = tijgerhout; Tig(e)rish = tijgerachtig; opsnijerig.
  • Tight, [tait], (lucht)dicht, strak, dicht, nauwsluitend, sterk, goedgebouwd, keurig, net, hevig, benauwd, schaarsch, gierig, dronken; (—s = nauwsluitend tricot, zooals van acrobaten, etc.; spanbroek): — as a drum = smoordronken; Money is — = 't geld is krap; That's an uncommonly — fit = dat sluit zeer nauw, dat moet er buitengewoon precies ingepakt worden, dat kan