Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1204

This page needs to be proofread.

TOOTLE.


  • vol; —ing = het tanden krijgen of wisselen; —less; —let = tandje; —letted = fijn getand; —some = lekker, smakelijk; subst. — someness.
  • Tootle, [tût'l], toeteren, blazen.
  • Top, [top], top(punt), spits, kroon, hoogte, hoofdeinde, hoofd, kap, opslag, mars, hemel, bovenste kant, tol; adj. hoogste, grootste, voornaamste, uiterste; verb. uitsteken, overtreffen, bedekken, zich verheffen, de toppen of koppen afsnijden of afslaan, toppen (van ra's), bestijgen, van kappen voorzien, mesten, hoog zijn, vallen, eindigen, voltooien, etc.: He is at the — of his class = nummer één; To be at the — of the tree = op de bovenste sport (fig.); He cried at the — of his voice = zoo hard hij kon; From — to bottom = van onder tot boven; I have slept like a — = als eene roos, als een otter; On the — of = op den top van, daarop, boven en behalve: It is no joke to go tramping to the poll on the — of a day's work = na eene harde dagtaak; Inside or on the —, sir? = binnenin of bovenop (de omnibus), mijnheer? They are stories without — or tail = verhalen zonder kop of staart; The — of a loaf = bovenste, kapje; The — of the morning to you! = ik wensch je een goeden morgen (Iersch); The — (bottom, lower end) of a hall = vóórin (achterin) de zaal; — value = hoogste prijs of noteering; This trip —s and caps all others = overtreft (bekroont); —-boots = laarzen met gekleurde kappen; —-branch = hoogste tak; —-cloth = vinkennet (zeeterm); —-coat = overjas; —-draining = droogleggen van de oppervlakte van land; —-dress, subst. bovenmest; verb. de oppervlakte bemesten; —-dressing = bovenmest: To put a fair —-dressing of gentility on a person = een aardig vernisje van beschaving; —gallant, subst. bramsteng, toppunt; adj. van de bramsteng, voornaamste, uitstekend; —-heavy = topzwaar, dronken; —-hole = prima; —-knot = kuif, strik op het hoofd; —-knotted = verwaand, pedant; —-lantern; —-light = toplicht; —-mast = steng; —-sail = marszeil; —-sawyer (-man) = bovenste van twee zagers, bovenste-beste, man van voorname familie (of veel geld); —-soil = bovengrond; —-stone = deksteen; The haystack was —ped off = voltooid; —ped off with gold and silver = versierd met; They —ped up with that work = zij eindigden met; Some cream to — up with = nu nog wat room na; Zie Topper.
  • Topaz, [t`o`up[e]z], topaas; —olite, [t[e]p`az[e]l|a|it], gele granaat.
  • Tope, [toup], subst. boschje of groep boomen; verb. zuipen, veel drinken; —r = zuiplap.
  • Topee, [t[e]p`î], helm(hoed) (Br. Ind.).
  • Topeka, [t[e]p`îk[e]]; Tophet, [t`o`uf[e]t] (2 Kon. 23, 10).
  • Topi, [t[e]p`î] = Topee.
  • Topiary, [t`o`upj[e]ri]: — work = kunstmatig en tot bepaalde vormen snoeien v. boomen, heggen, enz.
  • Topic, [t`opic], onderwerp (van gesprek);