Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/121

This page needs to be proofread.

BLOOM.


  • To show — = zijn afkomst verraden; To wipe out by —; —-baptism = doopsel des bloeds; —-bespattered (—-flecked, —-stained) = met bloed bespat, bevlekt; —-horse = volbloed paard; —-hound = bloed- of speurhond; wreede vervolger; —-letting = het aderlaten; —-money = bloedgeld; —-orange = wijn-sinaasappel; —-pudding = bloedworst; — relation; —-shed(ding) = bloedstorting; —-shot = met bloed beloopen (—-shot eyes); —-squeezer = —-sucker; —-stone = bloedsteen; —-sucker = bloedzuiger (ook fig.); —-swelled, —-swollen = gezwollen van bloed; —thirstiness = bloeddorstigheid; adj. —thirsty; —-vessel = ader: She broke a —-vessel = kreeg eene aderbreuk; —-wite = zoen- of weergeld; —-worm = larve van een mug (Chironomus); —ed = volbloed; —iness = bloederigheid; bloeddorst; —less = bloedeloos, zonder bloedstorten, koud, harteloos; subst. —lessness; —y = bloederig, bloeddorstig; vervloekt, verduiveld: A —y fool = aartsstommeling; —y-bones = boeman; —y-*flux = dysenterie.
  • Bloom, [blûm], subst. bloesem, bloem, blauwachtig waas op frissche vruchten, blos, dons, bloei, gefrischt stuk ijzer; — verb. bloeien; —er = ontloken knop; lief kind; reform kostuum (korte rok met Turksche broek van 1850); —ing = verduivelde (Zie Bloody): —ing nonsense; A —ing idiot; —ing beaks = beroerde magistraatspersonen; A —ing copper = lamme klabak; —y = bloeiend, donzig.
  • Blossom, [bl`os'm], subst. bloesem, perzikkleur(ig paard); — verb. bloeien, zich ontwikkelen: He —ed out into some racy reminiscences = hij raakte aan het praten over; —-faced = met rood, gezwollen gezicht.
  • Blot, [blot], subst. vlek, smet, doorhaling; niet gedekte steen bij het pufspel (dammen); — verb. bevlekken, bezoedelen; uitwisschen, doorhalen, te niet doen, doen vergeten (out); vloeien: To cast a — upon = een smet werpen op; To hit a — = een niet gedekten steen nemen; een wonde-*plek aanraken (fig.); To leave a — = een steen ongedekt laten staan; —ter = vloeiblok; klad; —ting-book = vloeiboek; —ting-pad = vloeiblok; —ting-paper = vloeipapier.
  • Blotch, [blot[vs]], subst. puist, blaar; vlek, smet; — verb. vlekken; —y = vol puisten, bedekt, onduidelijk.
  • Blount, [blont].
  • Blouse, [blauz], kiel, blouse, blouseman.
  • Blow, [blou], subst. slag, windvlaag, vliegenei, bloei, bluf, shilling; — verb. blazen, waaien, hijgen, toeteren, spuiten, uitblazen, aanblazen, opblazen, snuiten, orgeltrappen, verspreiden; eieren leggen, in de lucht laten vliegen, ontploffen: At a — = in één klap: To come to —s = handgemeen worden; They took the town without a — = zonder slag of stoot; That's the way the wind —s = uit dien hoek waait; Huge winds — on high hills = hooge boomen