Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1224

This page needs to be proofread.

TROY.


  • een troffel opleggen; You are laying it on with a — = legt het er dik op (fig.).
  • Troy, [trôi], Troje, Troyes (stad Z. O. v. Parijs): —(-weight) = gewicht van 12 ounces in het pound (= ± 373,242 gr.), alléén voor goud, zilver en juweelen; medicijnen.
  • Truancy, [tr`û[e]nsi], wegblijven, schoolverzuim; Truant, [tr`û[e]nt], plichtverzakend, lui, de school verzuimend; subst. leeglooper, spijbelaar; verb. omboemelen, spijbelen: He often plays (the) truant = spijbelt dikwijls; To run — = wegloopen; —-school = school voor geregelde verzuimers.
  • Truce, [trûs], wapenstilstand, tijdelijke opschorting: Flag of — = witte (parlementaire) vlag; A — to your doggerel = schei uit met je gerijmel; You have broken (the) — = den wapenstilstand verbroken; To make — with = een wapenstilstand sluiten; —-breaker = verbreker van afspraak of wapenstilstand.
  • Truck, [tr[a]k], subst. ruilhandel, huishoudelijke artikelen, handel, gedwongen winkelnering, verkeer; groente, afval (Amer.); katrol, handwagen, lage stellage op wielen, lorrie, open goederenwagen, kleine ronde schijf of kloot boven aan vlaggestok of mast; verb. ruilhandel drijven, schacheren, venten, in trucks overladen of verzenden; —-man = ruilhandelaar, wagenrijder; —-system = gedwongen winkelnering; —age, [tr`[a]kid[vz]], ruilhandel, vervoerloon; —ful = wagenvol.
  • Truckle, [tr`[a]k'l], subst. wieltje, rolletje; verb. voortrollen; zich aan den wil van anderen onderwerpen, slaafsch zijn, kruipen voor (to), voortrollen; —-bed = ledikant op rolletjes; He —s to circumstances = onderwerpt zich aan de omstandigheden; People crawl and — for social success = kruipen en buigen zich; —r = kruiper.
  • Truculence, [tr`[a]kjul|ens], woestheid, wreedheid, woest uiterlijk; Truculent = ruw, wreed, vreeselijk.
  • Trudge, [tr[a]d[vz]], voortsukkelen, zich voortslepen: He —d after his father = sukkelde achter zijn vader aan.
  • True, [trû], waar, trouw, standvastig, eerlijk, echt, zeker, regelmatig, recht, rechtmatig, juist: What you say there is — enough = is volkomen waar; He was — to his country and loyal to his king = trouw aan koning en vaderland; — to one's word; He gave us a — account of it = een nauwkeurig verhaal; — bill = uitspraak v. de Grand Jury, dat na onderzoek van het bewijsmateriaal rechtsingang zal worden verleend met verwijzing naar de Petty Jury (Panel); A perfectly — circle = volkomen; — copy = eensluidend afschrift; To come — = uitkomen (v. droomen); To go — = goed loopen (v. horloges); To hold — = waar blijven; To prove — = waar blijken; —-blue, subst. trouw, oprecht en eerlijk persoon, echte Tory; adj. onwrikbaar, trouw en eerlijk; —-born = echt, van wettige geboorte; —-bred = van echt ras, van goede opvoeding; —-hearted = trouw{{peh