Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1320

This page needs to be proofread.

WEAVE.


  • samen te pakken; —-cloth = verschansingskleed, presenning; —cock = weerhaan, wispelturig persoon: She is rather —cocky = wispelturig; —-eye: He keeps his —-eye open = hij is op zijn hoede, hij weet drommels goed wat hij doet; —-fish = modderkruiper; —-ga(u)ge, loef, voordeel: To get the —-gauge of a person = iemand de loef afsteken; —-glass = weerglas; —-house = weerhuisje; —-mo(u)ldings = overhangende lijst (boven deur of venster); —-proof = tegen het weer bestand; —-prophet = weervoorspeller; —-quarter = loefzijde, windkant; —-report = weerbericht; —-roll = het overhalen van het schip naar loefzijde; —-side = loefzijde; —-strip = tochtlat; —-tide = stroom of tij van uit de lijzijde; —-vane = windwijzer; —-wise = weerkundig; —-worn = verweerd; —ed = door het weer geteisterd, verweerd; —ing = verweering; glooiing, afwatering; —ly = loefgierig.
  • Weave, [wîv], weven, samenweven, verzinnen, smeden: To — all pieces on the same loom = alles over één kam scheren; Weaver = wever; —-bird = wever(vogel); draaikever; —-fish = pieterman; —'s shuttle = weversspoeltje; Weaving: —-loom = weefgetouw.
  • Weazen, [w`îz'n], verwelkt, verdroogd, mager: A —, piping, shrill Hurrah! = een scherp, pieperig, schel Hoera! —-faced = met mager, uitgedroogd gelaat; zie Wizen.
  • Web, [web], subst weefsel, (spinne)web, baard, groote rol papier, vlies voor het oog, zwemvlies; verb. als met een weefsel bedekken; —-eye = nagelvlies op het oog; —-foot = zwempoot; —-footed = met zwempooten; Webbed = met zwemvliezen: — feet; Webbing = geweven banden voor gordels, etc.
  • Wed, [wed], huwen, trouwen, vereenigen, nauw verbinden, samensnoeren: He has been —ded to truth from his infancy = de waarheid is zijne leidsvrouw geweest; Wedding = huwelijksfeest, trouwfeest, bruiloft: It was only a marriage and no —, there was no breakfast and no feasting = het was slechts eene huwelijksplechtigheid zonder feestelijkheden, etc.; Silver, golden, diamond — = 25-, 50-, 60-jarige bruiloft; Paper, wooden, tin, crystal, china — = 1-, 5-, 10-, 15-, 20-jarige bruiloft; —-breakfast = lunch na de huwelijksvoltrekking; —-cake = bruiloftstaart; —-card = huwelijkscommunicatie; —-day = trouwdag; —-dower = huwelijksgift; —-favours = rozetten door de bedienden gedragen; —-feast = huwelijksfeest; —-garment; —-gown; —-ring = trouwring; —-tour, —-trip = huwelijksreis(je).
  • Wedge, [wed[vz]], subst. wig, keg, klomp, staaf; de laatste op de lijst bij het Classical Tripos (het B. A. examen for honours in classieke talen te Cambridge); verb. met geweld indrijven of inbrengen, met eene wig of wiggen bevestigen, splijten, spouwen: Take