Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1332

This page needs to be proofread.

WHITECHAPEL.


  • *throat = grasmusch; —wash, subst. witkalk, witsel; verb. witten, reinigen, den goeden naam teruggeven, homologeeren: To give a room a —wash; To —wash a man's misconducts = misdragingen vergoelijken; —washer = witter; —wood = boomen met wit hout; —n = wit maken, bleeken, bleek of wit worden; —ner = bleeker, bleekwater; —ness = witheid, bleekheid, reinheid, onschuld.
  • Whitechapel, [w`a`it-t[vs]|ap'l]; Whitefield, [w`a`itf|îld]; Whitehall, [w`a`ith|ôl].
  • Whitey, [w`a`iti], witachtig.
  • Whither, [w`idher], werwaarts, waarheen: —soever he goes = waarheen hij ook gaat.
  • Whiting, [w`a`iti[n,]], fijngemalen kalk, witkalk; wijting (soort v. visch).
  • Whitleather, [w`itl|edh[e]], wit leder.
  • Whitlow, [w`itl|o|u], fijt; klauwzeer (schapen).
  • Whitmonday, [w`itm'nd|e|i], [witm`[a]ndi], Pinkstermaandag; Whitsunday, [w`its'nd|e|i], [wits`[a]ndi], Pinksterzondag; Whittuesday = Pinkster drie; Whitsun, [w`its'n] = pinkster - -, Pinksteren; Whitsuntide, [w`its'nt|a|id], (de drie) Pinkster(dagen); Whitsunweek = Pinksterweek.
  • Whittle, [w`it'l], subst. mes; wollen mantel; verb. snijden, scherp maken, bestrijden, besnoeien, verkorten: The radicals want to — down Parliament till nothing remains but the House of Commons = het Parlement te besnoeien.
  • Whiz, [wiz], subst. snorrend of gonzend geluid; verb. snorren (van kogel of pijl): —zing temples = bonzende (kloppende) slapen.
  • Who, [hû], wie, die: "She is Miss le Marchant." Miss le —? = juffrouw le "wàt"? — goes there? = werda! —ever = alwie = —soever.
  • Whoa, [wou([e])] ho! (tegen paarden).
  • Whole, [houl], subst. het geheel; adj. geheel, gezond, ongeschonden: (Up)on the — = alles wel beschouwd, over het geheel; Take the — of it = neem alles maar; — and sound = frisch en gezond; My — duty = volle, volledige; — milk = volle melk; The — town = de geheele stad; The — truth = de volle waarheid; To make — = repareeren; —-blood = afstammend in rechte lijn; —-hogger = iemand, die niet van halve maatregelen houdt; —-hoofed = éénhoevig; —-length = van het eene einde naar het andere in de volle lengte: —-length picture = ten voeten uit; —-note = heele noot; Wholeness = ongeschondenheid; Wholesale = groothandel, engros zaak: By — = engros; zonder onderscheid, in 't algemeen; adj. in 't groot handelend, goedkoop, zonder onderscheid te maken; — business = engros zaak; — cost (price), — merchant; Wines — and retail = in 't groot en klein; They were killed — = bij massa's; To sell —; Wholesaler; Wholesome = gezond, heilzaam: — morals = gezonde zedelijkheid of zeden; — teeth = gave tanden; subst. —ness = gezondheid,