Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1349

This page needs to be proofread.

WORLD.


  • —aday = —-a-day = daagsch, alledaagsch; —-bag = werktaschje; —-basket = mandje; —-box = werkdoos, naaikistje; —-day = werkdag; —-folk(s) = werklui; —-girl = fabriekarbeidster; —house = werkhuis (waarin de armen worden opgenomen, en de voor werk geschikten tot arbeid gedwongen worden); soort tuchtschool of werkinrichting; —man = arbeider, werkman; —manlike = knap, handig, vaardig; —manship = wijze van uitvoering, bewerking, arbeid, bekwaamheid, handigheid: This is a box of excellent —manship = een fraai bewerkte; —-people; —-room = werkkamer (voor vrouwen) in huis of fabriek; —-season = campagne; —shop = werkplaats; —-shy = afkeerig van werken; subst. leeglooper; —-table = werktafel(tje); —woman = werkvrouw, werkster; —able = wat bewerkt, in beweging of gang gebracht, geëxploiteerd kan worden, uitvoerbaar, praktisch: That is not a —able theory, proposal = practisch; —er = werker, werkman, arbeider; werkbij (-mier): He was my fellow —er for a time = wij hebben een tijdlang samengewerkt; Working, subst. werk, gisting, beweging, gang, bedrijf, exploitatie; adj. werkend, arbeidzaam, werkzaam, bruikbaar: —-account = exploitatierekening; —-beam = drijfstang; —-class(es) = arbeidende klasse; —-day, subst. werkdag; adj. als v. een werkdag, zwoegend, gewoon; —-drawing = plan of teekening, constructieteekening; —-expenses = exploitatie-*kosten; —-man = werkman, arbeider; —-party = troep soldaten voor eene korvee bestemd; —-point = deel der machine waarop het vereischte effect wordt teweeggebracht; Workless = zonder werk, werk(e)loos: The —, the Thriftless and the Worthless, a book by Francis Peek.
  • World, w[â]ld, wereld (ook fig.), aardsch bestaan, levensloop, de menschen, het publiek, maatschappij, menigte: A — of pains = ontzettend veel moeite; — without end = eeuwig; The next (other, future)— = The — to be (— to come) = het hiernamaals; The fashionable (great) — = de groote wereld; It's him, for all the — = hij is het waarachtig; I wouldn't part with you for (all) the — = voor niets ter wereld; What in the — do you mean by it? = wat ter wereld; History (Knowledge) of the —; He is a man of the — = een man van de wereld; He is of the — worldly = een echte wereldling, wereldschgezinde; We have travelled all over the —, all the — over = de geheele wereld door- of rondgereisd; All the — say so = alle menschen; All the — and his wife go(es) there = Jan en alleman; She was beginning the — = trad de wereld in; I wish I could begin the — over again = dat ik nog eens weer van voren af aan kon beginnen: I would have given —s = alles; He has renounced the — = heeft van de wereld afstand gedaan; He thinks (all) the — of his nephew = heeft een hoog idée van; As