Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/207

This page needs to be proofread.

COBALT.


  • stroo; —web = spinneweb, spinrag; adj. dun, fijn, waardeloos: To brush off the —webs = de blommetjes buiten zetten; To have —webs in one's brain = muizenissen in zijn hoofd hebben; —by = kort en gedrongen.
  • Cobalt, [k`o`ubolt], kobalt; Cob`a`ltic, kobaltachtig.
  • Cobble, [k`ob'l], subst. kiezelsteen, rond stuk kool; verb. lappen, samenflansen: The buttonholes had been —d out of their original shape = waren verknoeid; —r = schoenlapper, knoeier; wijn met vruchten en ijs, die men door een rietje opzuigt: The —r must stick to (not go beyond) his last = schoenmaker, houd je bij je leest.
  • Cobham, [k`ob'm].
  • Coble, [k`ob'l], [k`o`ub'l], soort van visschersschuit.
  • Cocaigne, [k[e]k`e`in], het land van Cocagne, luilekkerland.
  • Cochin-China, [k`ot[vs]in] ([k`o`ut[vs]in])-[t[vs]`a`in[e]].
  • Cochineal, [k`ot[vs]in|îl], [k|ot[vs]in`îl], cochenille.
  • Cochlean, [k`okli[e]n], lepelvormig; Cochleate(d), [k`okli(|e)|it(id)], spiraalvormig.
  • Cochrane, [k`okrein].
  • Cock, [kok], subst. haan, mannetje, kemphaan (ook fig.), weerhaan, kraan; hooiopper; onrust; wijzer, tong, boot, aanvoerder, opperste; het hanengekraai, kerfje; verb. overhalen, opheffen, opzetten, optoomen, schuin (zwierig) opzetten, wenken: By — and pie = bij kris en kras; As the old — crows, the young — learns = zooals de ouden zongen, piepen de jongen; He lives like a fighting — = leidt een weelderig leven; That — won't fight = die vlieger gaat niet op; —-a-doodle (-doo) = kikeriki; That man is —a-hoop = zijn haan kraait victorie; The — of the school = de "primus"; He is the — of the walk = haantje de voorste, leider; A — and bull (A —-and-a-bull) story = onmogelijk verhaal; To — the ears = spitsen; To — the eye = wenken; To — the eye at = boos aankijken; To — the tail = hoog dragen; —-boat = kleine boot; —-brained = onbezonnen, dwaas; —-broth = hanensoep; —-chafer = meikever; —-crow(ing) = hanengekraai, dageraad; —-fight(ing) = hanengevecht; —-eyed = loensch; —-horse = hobbelpaard, stokpaardje; fier paard; trotsch, op hooge plaats, schrijlings: To ride a —-horse to Banbury = paardje rijden; zich trotsch, aanmatigend gedragen; —-match = hanengevecht; —pit = hanenmat, plaats voor hanengevechten; —pit deck = ziekenboeg aan boord; —roach, kakkerlak; —-robin = roodborstje; —-rose = roode papaver; —s-*comb, hanekam, ratelaar, hoofd, fat. Zie Coxcomb; —'s-head = spurrie; —-shut (—time) = schemeravond; —-shy = spel, om met stokken (—-shy sticks) iets op een afstand om te gooien; —-spur = hanenspoor; —-sure, [[vs]u[e]], positief zeker; —swain, [k`oks'n], stuurman in een giek; —tail = renpaard, dat geen volbloed is; paard met