Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/223

This page needs to be proofread.

COMPRESS.


  • Compress, [k`ompres], compres, doek.
  • Compress, [k'mpr`es], samendrukken, verdichten; Compressib`i`lity = samendrukbaarheid; Compr`e`ssible = samendrukbaar; —ion = samendrukking, bondigheid, beknoptheid; —ive = samendrukkend; —or = drukverband, soort machine, kettingstopper.
  • Comprise, [k'mpr`a`iz], bevatten, insluiten.
  • Compromise, [k`ompr[e]m|a|iz], subst. minnelijke schikking, overeenkomst; tusschending; verb. schikken, bijleggen; compromitteeren, op 't spel zetten: A life of — = van geven en nemen; I will so far — the matter as to accompany you thither = ik zal er mij dan toe laten vinden er met u heen te gaan; To — one's principles = het met zijne beginselen op een accoordje gooien; Let us — opinions = laten wij het zien eens te worden.
  • Compromit, [k|ompr[e]m`it], in gevaar stellen, compromitteeren.
  • Comptant, [k`a`unt'nt], contant geld.
  • Comptoir, [k`o[n,]twö], kantoor, toonbank.
  • Comptroller, [k'ntr`o`ul[e]]. Zie Controller.
  • Compulsion, [k'mp`[a]l[vs]'n], dwang: On (By) — = gedwongen; Comp`u`lsory = dwingend, gedwongen, dwang - -: — attendance = verplicht schoolbezoek; — military service.
  • Compunction, [k'mp`[a][n,]k[vs]'n], wroeging, gewetensknaging; Comp`u`nctious = berouwhebbend.
  • Compurgation, [komp[â]g`e`i[vs]'n], vrijspraak van een beschuldigde op de beëedigde verklaring van 12 personen; C`o`mpurg|ator of [k[e]mp`[â]g[e]t[e]] = iemand die zoo'n verklaring aflegt.
  • Computable, [k[e]mpj`ût[e]b'l], [k`ompjut[e]b'l], berekenbaar; Comput`ation = rekenen, berekening, omslag; Comp`ute = (be)rekenen, omslaan, overwegen.
  • Comrade, [k`omreid], kameraad, "burger"; —ship.
  • Con, [kon], subst. het tegen: Pro and — = het vóór en tegen.
  • Con, [kon], zorgvuldig nagaan, van buiten leeren; een schip sturen door aanwijzingen van den roerganger: He —ned over his lessons = leerde zijne lessen van buiten; He —ned thanks = betuigde zijn dank.
  • Concatenate, [k[e]nk`at[e]neit], aaneenschakelen; subst. Concaten`ation.
  • Concave, [k`onkeiv], subst. holte, (hemel), gewelf: adj. hol, concaaf; verb. uithollen; Concavity, [k[e]nkaviti], holheid; Conc`avo-c`o`ncave = hol aan de beide oppervlakten; Conc`avo-c`o`nvex = hol aan de eene, bol aan de andere zijde.
  • Conceal, [k'ns`îl], verbergen, geheim houden, wegstoppen, vermommen; —able = wat verborgen kan worden; A —ed royalist = verkapte; —er = verberger, heler; —ment = geheimhouding: Place of — = schuilhoek.
  • Concede, [k'ns`îd], toegeven, opgeven, toestaan, toestemmen: To — attention to = schenken.
  • Conceit, [k'ns`ît], subst. bevatting, begrip, meening, valsche waan, verwaandheid; eigenaardige, grillige opvatting of denkbeeld, spitsvondige geestigheid; verb.