Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/281

This page needs to be proofread.

DECIDE.


  • Decide, [dis`a`id], beslissen, bepalen, overhalen, doen besluiten: He —d me to go there = kreeg er mij toe; —dly true = bepaald waar.
  • Deciduous, [dis`idju[e]s], vergankelijk, uit- of afvallend; subst. —ness.
  • Decigram(me), [d`esigr|am]; Decilitre, [d`esilît[e]]; Decimal, [d`esim'l], subst. tiendeelige breuk; adj. decimaal: To calculate to five places (points) of —s; — fraction = tiendeelige breuk; — six = nul komma zes = 0,6; Decimate, [d`esim|e|it], door tien deelen, den tienden man dooden, in grooten getale ombrengen; subst. D|ecim`ation; Decimetre, [d`esim|ît[e]].
  • Decipher, [dis`a`if[e]], ontcijferen, ontwarren; —able = ontcijferbaar; —er.
  • Decision, [dis`i[vz]'n], beslissing, uitslag, beslistheid; Decisive, [dis`a`isiv], beslissend, afdoend: —ness = vastberadenheid.
  • Deck, [dek], subst. dek; kaartspel (Amer.); verb. tooien, versieren, bedekken, van een dek voorzien: The —s were cleared = alles werd in orde gebracht, tot den strijd voorbereid; Have you swept the —s = hebt gij den inzet (den pot) gewonnen, het dek schoongeveegd (fig.); —ed out = getooid; —-chair = rieten dekstoel; —-passenger.
  • Declaim, [dikl`e`im], voordragen, declameeren; uitvaren: He —d against such measures = liet krachtig zijne stem hooren tegen; —er = declamator; D|eclam`ation = redevoering, voordracht, hoogdravende rede; Decl`a`matory = gezwollen, hoogdravend.
  • Declaration, [d|ekl[e]r`e`i[vs]'n], verklaring, aangifte, aanklacht; adj. Decl`a`rative; To be decl`a`ratory of = bevestigen; Declare, [dikl`ê[e]], verklaren, verzekeren, bekend maken, aangeven, constateeren: I — = ik moet zeggen; The result was —d as follows = bekend gemaakt; He —d himself to her = deed haar eene liefdesverklaring; He had not yet —d himself = nog geen partij gekozen; His name was —d at the Exchange = werd aangeslagen op de beurs als failliet; Anything to —? = iets te declareeren; I have —d the contract off = ik heb verklaard, niet te willen voortzetten; —d = openlijk; —r.
  • Declassed, [dikl`âst], uitgestooten.
  • Declension, [dikl`en[vs]'n], verval, afdaling, vermindering, afwijking, verbuiging; bedanken (Amer.).
  • Declinable, [dikl`a`in[e]b'l], verbuigbaar; Declinate, [d`eklin|e|it], naar beneden gebogen, met een bocht; D|eclin`ation = neerbuiging, verval, achteruitgang, helling, declinatie, afwijking: — of the needle (compass); D`e`clin|ator = afwijkingsmeter; Decl`inatory = weigerend, afwijzend; Decl`inature = bestrijding van de competentie van een hof (Schotl.).
  • Decline, [dikl`a`in], subst. afneming, verval, vermindering, uittering; verb. afwijken, verbuigen, neerbuigen, bukken, weigeren, vervallen, uitteren, ten einde loopen, afwijzen: To go into a — = uitteren; He is on the — = gaat achteruit; Prices are declining = gaan achteruit; Declining age = hooge ouderdom.