Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/339

This page needs to be proofread.

EARL.


  • spreekhoren; —-wax = oorvuil, oorsmeer; —wig, subst. oorworm; oorblazer, verklikker; — verb. gehoor verkrijgen door lasterlijk gepraat over anderen; —ed = met ooren of aren; —ing = het aren vormen; steekbout (zeeterm).
  • Earl, [[â]l], graaf; —-marshal = opperceremoniemeester; hoofd van het Court of Chivalry, erfelijk in het geslacht van de hertogen van Norfolk; —dom = rang of waardigheid v. een earl.
  • Early, [`[â]li], vroeg, vroegtijdig, eerste, bijtijds, vroeg opstaand: It's — days = wel wat spoedig; — English = het Engelsch tusschen 1250-1350; An — party = eene partij, waarbij de gasten niet laat blijven; — times = vóórhistorische tijd; — in May = in 't begin v. Mei; As — as May = reeds in Mei; — to bed and — to rise, Makes a man healthy and wealthy and wise = de morgenstond heeft goud in den mond = The — bird catches the worm; Easter fell — that year = het was een vroege Paschen.
  • Earn, [[â]n], verdienen, verkrijgen: To — a living = den kost verdienen; —ings = verdiensten.
  • Earnest, [`[â]nist], adj. ernstig, vurig, ijverig, dringend; subst. ernst, vooruitzicht op, pand, onderpand, handgeld: I am in (good) — = ik meen het; This is an — of further honours = wekt gegronde verwachtingen op; I shall be — to know how the matter proceeds = ik verlang vurig om te weten; —-money = geld als borg voor de geldigheid van een gesloten koop, handgeld, godspenning; —ness = ernst, vuur, ijver, enz.
  • Earth, [[â]th], subst. aarde, grond, de wereld, vossehol; — verb. in den grond stoppen, met aarde bedekken, in den grond kruipen: He made his millions right up from the bare — = na met niets begonnen te zijn; How on — could you do it = hoe ter wereld; —-bag = zandzak; —-board = ploegzool (die de aarde omwerkt); —-bob = pier; —-born = aardsch, laaggeboren; —-bound = in de aarde bevestigd; —-bred, (—-fed) = laag, verachtelijk; —-created = uit stof geschapen; —-drake = monster, draak; —-flax = amant (soort asbest); —-hunger = begeerte naar grond- of landbezit; —-light = van de aarde op de maan teruggekaatst licht (= —-shine); —-nut = aardkastanje, aardaker; —quake = aardbeving: Blind force and violence played —quake(s) with peace and order = vernietigden; —-work = aardwerk (Mil.); —-worm = aardworm; —en = aarden; —enware = aardewerk, potten en pannen; —ling = aardbewoner, sterveling; wereldling; —ly = aardsch, stoffelijk; mogelijk, begrijpelijk; —ly-minded = aardschgezind; subst. —ly-mindedness; —y, aardsch, aard—, ruw: They are of the —y = door en door aardschgezind, wereldsch; An —y savour = grondlucht.
  • Ease, [îz], subst. gemak, kalmte, rust, ongedwongenheid; — verb. geruststellen, ver{{peh