Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/345

This page needs to be proofread.

EGYPT.


  • Egypt, [`îd[vz]ipt], Egypte; —ian, [|id[vz]`ip[vs]'n], subst. Egyptenaar; Zigeuner; groot formaat teekenpapier; adj. Egyptisch, Zigeuner—: —ian type = egyptienne, bijzondere soort van dikke drukletter; —`o`logist = Egyptoloog; —ology, [|îd[vz]ipt`ol[e]d[vz]i], kennis van Egyptische antiquiteiten, enz.
  • Eh, [ei], [e], He? Wat?
  • Eidam, [`a`id'm], Edammer kaas.
  • Eider, [`a`id[e]]: —down = eiderdons, kussen gevuld met —; —-duck.
  • Eidolon, [aid`o`ul[e]n], schim, verschijning.
  • Eigh, [ei], Hé! Och!
  • Eight, [eit], acht: An —-day clock = die acht dagen loopt; —een = achttien; —eenmo, [eit`înm|o|u], boekvorm, verkregen door het in 18 bladen (of 36 bladzijden) vouwen van een vel (verkort 18mo); —eenth = achttiende; —fold = achtvoudig; Eighth = achtste; —ieth, [`e`iti[e]th], tachtigste; —-score = 160; —y = tachtig.
  • Eikon, [`a`ikoun], beeltenis, heiligenbeeld.
  • Eirie, [`îri] = Eerie.
  • Eisteddfod, [|a|ist`edhwoud], oorspronkelijk eene vergadering van Keltische zangers tot het ontvangen van prijzen voor hunne werken; thans een jaarlijksche bijeenkomst ter bevordering van Keltische taal en letterkunde.
  • Either, [`a`idh[e]], [`îdh[e]], een van beiden (onverschillig welke), beide: In — case = in het eene of andere geval.
  • Ejaculate, [id[vz]`akjul|e|it], uitbrengen, uitstooten, uitwerpen; Ej|acul`ation = uitroep; ook = Ej`a`cul|atory prayer = schietgebedje.
  • Eject, [id[vz]`ekt], uitwerpen, uitspuiten, loozen, uitzetten, verdrijven, verbannen, afzetten; subst. —ion; —ment = uitstooting, uitzetting, verdrijving; —or = verdrijver, veer of inrichting waarmee patroonhulzen, asch, etc. worden uitgeworpen.
  • Eke, [îk], toevoegen, verlengen, aanvullen, vermeerderen; adv. ook: The meat was —d out by potatoes and apple-sauce = werd aangevuld door; The lion's skin was —d (out) with the fox's = moed en list gingen samen; Parish —-names = bij(scheld)namen (Vergel. Silly Sutton, Sleepy Ingham, etc.).
  • Elaborate, [il`ab[e]rit], adj. doorwrocht, uitgewerkt, uitvoerig, uitgebreid; — verb. ([il`ab[e]reit]) nauwkeurig bewerken, met moeite voortbrengen: To — an idea = uitwerken; —ness = zorgvuldige en uitvoerige bewerking; El|abor`ation = uitwerking, bewerking; El`a`bor|ative faculty = onderscheidingsvermogen.
  • Elaine, [il`e`in].
  • Eland, [`îl'nd], eland.
  • Elapse, [il`aps], verstrijken, verloopen.
  • Elastic (= —al), [il`astik], elastiek, veerkrachtig: An — = A piece of — = een elastiekje; —s = kousebanden; —-sided boots = bottines met elastiek; — stockings; — tissue = veerkrachtig weefsel; Elasticity, [|îl[e]st`isiti], elasticiteit.
  • Elate, [il`e`it], adj. opgewonden, blijde, opgeblazen; — verb. verheffen (van geest of ziel), opwinden, opgetogen maken, opgeblazen