This page needs to be proofread.
ALIEN.
- nize = in eiwit omzetten; met een laagje eiwithoudende vloeistof bedekken; Alb`uminous (matter) = eiwithoudend (eiwitstof).
- Albuminuria, [albjuminj`ûri[e]], nierziekte (v. Bright).
- Alburnum, [alb`[a]n'm], spint.
- Alcazar, [|alk`âth|â] of [|alk|az`â], burcht, paleis; café in Moorschen stijl; campagne.
- Alcedo, [als`îdou], ijsvogel, koningsvisscher.
- Alchemist, [`alkimist], alchemist; `A`lchemy, alchemie.
- Alcibiades, [|alsib`a`i[e]dîz]; Alciphron, [`alsifr[e]n].
- Alcohol, [`alk[e]hol], alcohol, wijngeest: Wood — = houtgeest; Alcoh`o`lic liquors = sterke dranken; —ism = alcoholisme; —iz`ation = rectificatie; —ize = in alcohol omzetten, rectificeeren.
- Alcoran, Alkoran, [`alk[e]r[e]n], [|alk[e]r`ân], al-*koran, de koran; Alcor`a`nist, uitlegger of aanhanger van den koran.
- Alcove, [`alkouv] of [alk`o`uv], alkoof, nis; prieel, grot.
- Alcyon, [`alsi[e]n]. Zie Halcyon.
- Alder, [`ôld[e]] of [`old[e]], elzeboom.
- Alderman, [`ôld[e]m'n], wethouder, schepen: —in chains = met saucijsjes behangen kalkoen; —cy (—ship) = de waardigheid van een —; —like = als een —, statig.
- Alderney, [`ôld[e]ni], Alderney; koe v. A.
- Aldershot, [`ôlde[vs]ot], stad, waarbij een groot militair kamp.
- Ale, [eil], (Engelsch) bier: Bottled — = ale op flesschen; —-bench = bierbank; —gar, [`alg|â] = bierazijn; —-hoof = hondsdraf; —-wife = bierhuishoudster; haringvormige visch.
- Alee, [[e]l`î], aan (naar) lij: To put the helm —.
- Alembic, [[e]l`embik], destilleerkolf.
- Alert, [[e]l`[â]t], waakzaam; subst. een waarschuwingssein: To be on the — = op zijne hoede zijn; vurig uitzien naar (for); subst. —ness, wakkerheid.
- Aleutian Islands, [ali`û[vs]'n`a`il'ndz], Aleutische eilanden.
- Alexander, [|al[e]gz`and[e]], Alexandra, [|al[e]gz`andr[e]]; Alexandria, [|al[e]gz`andri[e]]; Alexandrian, [|al[e]gz`andri[e]n], alexandrijnsch; Alexandrine, [|al[e]gz`andrin], alexandrijn.
- Alf(red), [`alf(red)].
- Alga, [`alg[e]], alge; —ae, [`ald[vz]i], algen; —l, algenachtig.
- Algebra', [`ald[vz][e]br[e]], algebra; Algebr`aic(al), algebraïsch; Algebraist, [|ald[vz][e]br`e`i-ist], algebraïst.
- Algeria, [ald[vz]`îrj[e]], Algerije; —n = Algerijn(sch).
- Algernon, [`ald[vz]en[e]n].
- Algid, [`ald[vz]id], koud; Alg`i`dity = koude.
- Algiers, [ald[vz]`î[e]z] Algiers.
- Algous, [`alg[e]s], algenachtig, vol algen.
- Alguazil, [|algwaz`îl], (Spaansch) konstabel.
- Algy, [`ald[vz]i]; Ali, [`âlî].
- Alias, [`e`ilias], adj. anders genoemd; subst. alias; Inter alia, [`int[e]r`e`ilj[e]] onder anderen.
- Alibi, [`alib|a|i], subst. alibi: I proved my = bewees mijn alibi.
- Alice, [`alis].
- Alien, [`e`ilj'n], vreemd, buitenlandsch, in strijd met (to); subst. vreemdeling, iemand