Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/406

This page needs to be proofread.

FINGER.


  • his nephew = voorzag van geld; Financial, [fin`an[vs]'l], geldelijk; Financialist = Financier, [fa(i)nans`î[e]], [fin`ansî[e]].
  • Finch, [fin[vs]], vink: A —-backed cow = (op den rug) gestreepte of wit gevlekte koe.
  • Find, [faind], subst. ontdekking, vondst; verb. vinden, ontdekken, bevinden, verklaren, uitspraak doen, enz.: Will you — me a pen = voor mij zoeken? She was to — linen = zou zorgen voor; We took furnished apartments, only —ing plate and linen = moesten alléén voor eigen zilver en tafellinnen zorgen; I could not — it in my heart to do it = ik kon het niet over mijn hart verkrijgen; The jury found for the defendant = de gezworenen spraken den aangeklaagde vrij; A bill was found for the case = er werd in de zaak (door de Grand Jury) rechtsingang verleend; She could not — herself in dresses out of that money = zij had niet genoeg kleedgeld; I will — you in pocket-money = ik zal je zakgeld geven; This small sum has to — me in in everything = van dit sommetje moet ik alles bekostigen; He is well found in everything = hij zit goed in z'n spulletjes; B. is well found in hotels = goed voorzien van; Our privateers were not so well found as the enemy's = waren niet zoo goed van alles voorzien; I will try to — it out = ontdekken; Then the young scholar found himself = toen vond de jonge geleerde een hem passenden werkkring; —-fault = bedilal; —-spot = vindplaats; —er = vinder, zoeker (kijker), visiteur, speurhond; —ing = resultaat, uitspraak; —ings = (vooral schoenmakers) benoodigdheden, enz., waarvoor de werkman zelf moet zorgen (Am.); —-ing-store = winkel voor schoenmakersbenoodigdheden (Amer.).
  • Fine, [fain], subst. einde; geldboete; verb. beboeten: In — = kortom, ten slotte.
  • Fine, [fain], fijn, teer, dun; schoon, elegant, uitstekend, sluw, scherp, spits, zuiver; helder, klaar; verb. klaren (down), zuiveren, frisschen, affineeren: A — whist-player = goed; The — flower of the aristocracy; I have run it very — = ik heb het er precies afgebracht, het was "er aan toe"; — arts = fraaie kunsten; —-*draw = een scheur haast onzichtbaar stoppen; dun uitrekken; —-drawn = erg gezocht (fig.); —-spoken = fraaie woorden gebruikend; met gladde tong; —-spun = fijn (uit)gesponnen; —-still = distilleeren uit bijprodukten der suikerraffinaderij; —-*stuff = pleisterkalk; —ness = fijnheid, zuiverheid, etc.; —r = frisscher; —ry = mooie kleeren, opschik, opzichtigheid; affinerie; Fining-pot = affineerkroes.
  • Finesse, [fin`es], subst. sluwheid, handigheid, list; verb. list gebruiken.
  • Finger, [f`i[n,]g[e]], subst. vinger, vingerbreedte, (-lengte), vingervaardigheid; verb. betasten, bevoelen, ontfutselen, met de vingers bespelen: He has his — in it = hij is erbij betrokken; He has his — in every man's pie = heeft overal de hand in; I have it at my —-ends (fingers' ends)