Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/49

This page needs to be proofread.

ANOTHER.


  • |Anon`i`mity = anonymiteit; —ous, [an`onim[a]s], anoniem; subst. —ousness.
  • Another, [[e]n`[a]dh[e]], een ander, nog een: One — = elkander; Such — creature = een dergelijk schepsel; Have — glass = neem nog een glas (ter onderscheiding van; an other glass = een ander glas); One misfortune rides upon —'s back = een ongeluk komt nooit alleen; He is a fool, and I am — = en ik ook; One thing with — = het eene met het andere.
  • Anselm, [`ans'lm], Anselmus.
  • Anser, [`ans[e]], gans; —ine, [`ans[e]r(a)|in], als van een gans, dom.
  • Anstruther, [|anstr`ûth[e]], [`anstrûth[e]], [`anst[e]].
  • Answer, [`âns[e]], subst. antwoord, verantwoording, oplossing; — verb. antwoorden, beantwoorden, respondeeren, instaan voor, boeten, luisteren naar, voldoen, rendeeren, bevredigen, passen, oplossen: An — will oblige = er wordt op antwoord gewacht; There was no — = er werd niet op antwoord gewacht; To call a person to — = ter verantwoording; To — the bell (call, door) = opendoen; To — a letter; What you say there, does not — our purpose = is niet geschikt voor; It seldom —s to break treaties = men komt zelden verder met. . .; To — for = instaan voor, rechtvaardigen, boeten voor; To — to = antwoorden op; passen bij; overeenkomen met; The ship, —ed to the helm = luisterde naar; —able (to, for), verantwoordelijk; subst. —ableness; —er = weer-*legger.
  • Ant, [ant] of [ânt], (maar [ant] in samenstellingen, zooals ant-hill), mier; —-bear, —-eater = miereneter; —-hole, —-hill = mierennest.
  • Antagonism, [ant`ag[e]nizm], antagonisme; |Ant`a`gonist = tegenstander, tegenpartij; tegenspier; adj. tegenstrevend; Ant|agon`i`stic, antagonistisch; Ant`a`gon|ize, tegenwerken; wedijveren, neutraliseeren.
  • Antalgic, [ant`ald[vz]ik], subst. en adj. pijnstillend (middel).
  • Antarctic, [ant`âktik], Zuidelijk: The — Pole, de Zuidpool.
  • Antecede, [|ant[e]s`îd] = voorafgaan; Antec`edence, voorafgaan, voorrang; Antec`edent, antecedent: His —s = vroegere gedragingen.
  • Antechamber, [`antit[vs]|e|imb[e]], voorkamer, wachtkamer.
  • Antedate, [`antid|e|it], subst. vóórdatum; — verb. vroeger dateeren, vooruitloopen op, anticipeeren.
  • Antediluvian, [|antidil(j)`ûvj'n], antidiluviaansch; antidiluviaan, ouderwetsch mensch.
  • Antelope, [`antil|o|up], antilope.
  • Antemeridian, [|antimir`idj'n], vóór den middag: At 7 a.m. = te 7 v.m.
  • Antemetic, [|antim`etik], geneesmiddel tegen het vomeeren.
  • Antemundane, [|antim`[a]ndein], vóórwereldlijk.
  • Antenatal, [|antin`e`it'l], vóór de geboorte geschiedend.
  • Antenna, [ant`en[e]], voelhoren, antenne,