Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/498

This page needs to be proofread.

HANDFAST.


  • affiche, schuldbewijs; —book = handboek; —-brace = drilboor; —breadth = handbreedte; —-cart = handkar; —-clasp = handdruk; —-cuff, subst. handboei; verb. de handboeien aanleggen; —-dog = Andiron; —-drop = handverlamming; —-gallop = korte galop; —-glass = handspiegel, glas over planten; —grasp = handdruk; —grenade = handgranaat; —grip = greep: To come to —s = handgemeen worden; —kerchief = zakdoek, doek: To drop the — = het teeken geven (oorspronkelijk door den persoon, die gehangen werd); To throw the — to = uitnoodigen; —-language = vingertaal; —-lead = klein peillood; —-loom = weefgetouw; —-maid(en) = vrouwelijke bediende, dienares; —-mill = handmolen; —-organ = draaiorgel; —-paper = papier (met eene hand als watermerk); —-painted = uit de hand geschilderd; —-press = handpers; —-promise = plechtige verloving, die slechts met toestemming van beide partijen ophoudt; —-rail(ing) = leuning; —-sail = klein zeil; —-saw = handzaag: He knows a hawk from a — = hij heeft zijn weetje; —-screw = dommekracht; —-shake = handdruk; —spike = handspaak, koevoet; —-spring = sprong, soort salto mortale: To chuck (throw, turn) —springs; —strap = riem (in een tramwagen); In a —-turn = in een ommezientje; —'s turn = hulp; —-writing = schrift; handschrift; —er, [h`and[e]], aanreiker, overbrenger, klap: No —ers was the motto of the schoolboys on strike = "geen lichamelijke straf" was het motto v. de werkstakende schooljongens; —ful = handvol; —less = zonder handen; onhandig.
  • Handfast, [h`andf|âst], subst. greep, handvat, houvast, handslag, contract, verbintenis; hechtenis; verb. verbinden, verloven, vereenigen, vasthouden.
  • Handicap, [h`andik|ap], subst. vóórgift (in tijd, afstand of gewicht) bij een wedstrijd; (fig.) nadeel; verb. vóórgeven, (fig.) belemmeren, benadeelen, bezwaren: It is a — to a popular author to have made a great book = het is een nadeel (nl. met het oog op zijne volgende boeken); A — race = wedstrijd met vóórgift; Heavy taxation —s a country = drukken een land (belemmeren het in zijne vrije ontwikkeling); In this way we — our own producers as compared with the foreigner = bezwaren we onze eigen producenten.
  • Handicraft, [h`andikr|âft], handenarbeid, werk van de handen; —(s-man) = handwerksman.
  • Handiness, [h`andin[e]s], handigheid, gemakkelijkheid, doelmatigheid.
  • Handiwork, [h`andiw[â]k], handarbeid, kunstwerk, schepping.
  • Handle, [h`and'l], subst. handvatsel, "vat", oor, gevest, enz.; verb. betasten, bevoelen, hanteeren, behandelen, gebruiken, leiden: He has a — to his name = hij heeft een titel, is van adel; I will give you a — = ik zal u de gelegenheid verschaffen; He flew off (at) the — = hij