Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/518

This page needs to be proofread.

HERODIANS.


  • heldin; —ism, [h`erou|izm], heldenmoed; —-ship = heldendom.
  • Herodians, [h[e]r`o`udj'nz], partij van Herodes (= Herod, [h`er[e]d]: Matth. XXII, 15 en 16).
  • Heron, [h`er'n], Hern, [h[â]n], reiger; —ry = reigerhut.
  • Herpes, [h`[â]pîz], vlecht (huidziekte).
  • Herpetology, [h[â]p[e]t`ol[e]d[vz]i], leer van de kruipende dieren.
  • Herring, [h`eri[n,]] haring: Fresh — = panharing; Pickled — = pekelharing; Red — = bokking, Zie Aniseed-bag; Such an inquiry should not end in a savour of red — = zulk een onderzoek moet niet eindigen onder de verdenking, dat de jury listig op een dwaalspoor is gebracht; I suppose that line will be your red — with the jury = met die argumentatie zul je de jury het spoor bijster willen maken (hoofdzaak en bijzaak willen doen verwarren); Vinegared — = zure; —-bone = haringgraat, diagonale dwarssteek, diagonaal metselwerk; —-buss = haringbuis; —-fishery = haringvisscherij; —-pond = de (Atlantische) Oceaan (Amer.): To cross the —-pond = oversteken naar Amerika; gedeporteerd worden.
  • Herrnhuter, [h`[â]nh|ût[e]], Hernhutter.
  • Hers, [h[â]z], de of het hare, van haar; She was by herself = alléén.
  • Herse, [h[â]s], hekel of hamei.
  • Hertford, [h`âf[e]d]; —shire, [h`âf[e]d[vs][e]] = Herts, [hâts].
  • Hertha, [h[â]th[e]], Oud-Noorsche godin der aarde.
  • Hervey, [h`[â]vi].
  • Hesiod, [h`îsiod], Hesiodus; adj. —ic, [h|îsi`odik].
  • Hesitate, [h`ezit|e|it], [h`esit|e|it], aarzelen, weifelen, stamelen; Hesitation, [h|ezit`e`i[vs]'n], [h|esit`e`i[vs]'n], aarzeling, weifeling, hapering; adj. H`e`sit|ative.
  • Hesper(us), [h`esp[e]r([e]s)], avondster; Hesperia(n), [hesp`îri[e](n)], subst. (bewoner van) Hesperië of het Avondland; adj. westelijk; Hesperides, [hesp`erid|îz], de Hesperiden.
  • Hesse, [hes], Hessen; Hessian, [h`e[vs]'n], subst. bewoner van Hessen; politieke huurling (Amer.); adj. tot Hessen behoorende: — boot = hooge rijlaars met kwastjes van voren; — fly = eene kleine mug, wier larve in plantenuitwassen leeft (Cecidomyia).
  • Hest, [hest], bevel, gebod.
  • Heter(o), [h`et[e](rou)] (in samenstellingen), anders, vreemd, verschillend: —oclite, [h`et[e]r[e]kl|a|it], subst. en adj. onregelmatig gebogen (woord); —odox, [h`et[e]r[e]d|oks], onrechtzinnig, kettersch; —odoxy, [h`et[e]r[e]d|oksi], ketterij, onrechtzinnigheid; —ogeneous, [h|et[e]r[e]d[vz]`îni[e]s], ongelijksoortig; —ogenesis, [h|et[e]r[e]d[vz]`en[e]sis], voortbrenging van nakomelingen verschillend van de ouders.
  • Hetman, [h`etm'n], hetman.
  • Hew, [hjû], houwen, hakken, vellen.
  • Hewes, [hjûz]; Hewitt, [hj`ûwit].
  • Hex(a), [h`eks([e])], (in samenstellingen), zes; —adactylous, [h|eks[e]d`aktil[e]s], met zes vingers of teenen; —agon, [h`eks[e]g|on], zeszijdige figuur, zeshoek; —ahedral, [h|eks[e]h`îdr'l], zeszijdig; —ahedron, [h|eks[e]h`îdr'n], zeszijdig lichaam, kubus; —ameter, [heks`am[e]t[e]],