Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/60

This page needs to be proofread.

ARREST.


  • Arminian, [âm`inj'n], Arminiaan.
  • Armistice, [`âmistis], wapenstilstand.
  • Armlet, [`âml[e]t], armpje, inham; armring, armstuk.
  • Armorial, [âm`ôri[e]l]: — bearings = wapenschild; subst. wapenboek.
  • Armour, [`âm[e]], wapenrusting, harnas, pantser, beslag; — verb. pantseren, uitrusten: —-bearer = Armiger; —-clad = gepantserd; —-plate = pantserplaat; —ed train = gepantserd; —er = wapensmid, geweermaker; —y = arsenaal; wapenfabriek (Amer.).
  • Armstrong, [`âmstro[n,]], uitvinder van het — gun.
  • Army, [`âmi], leger, menigte, zwerm: —-chaplain = veldprediker; — corps; — examination = toelat. exam. voor een mil. school; — list = ranglijst; — men = officieren.
  • Arnaut, Arnaout, [`ânaut, ân`a`ut]; Arnold, [`ân[e]ld], Arnold, Arnout.
  • Arnut, [`ân[e]t], aardnoot, aardakker.
  • Aroma, [[e]r`o`um[e]], aroma; Arom`a`tic, aromatisch: —s = specery; Ar`omatize = kruiden, geuren.
  • Arose, [e?]r`o`uz], imperf. van to arise.
  • Around, [[e]r`a`und], in 't rond, rondom, omheen: I'll get — you = 'k zal je wel vinden.
  • Arouse, [[e]r`a`uz], opwekken, aansporen, (doen) ontwaken, in beroering (opschudding) brengen.
  • Arow, [[e]r`o`u], op eene rij, achtereenvolgens.
  • Aroynt thee, [[e]r`ôint dhî], scheer je weg.
  • Arquebus, [`âk(w)[e]b[a]s], haakbus, oud vuurroer; —ier [|âkw[e]b[e]s`î[e]], busschieter: Officers of —iers of St. George (St. Andrew) = van den Jorisdoelen (Adriaansdoelen).
  • Arrack, [`ar[e]k, [e]r`ak], arak.
  • Arraign, [[e]r`e`in], voor een rechtbank roepen, beschuldigen, aanklagen: Clerk of —s = ambtenaar belast met het opmaken van de aanklacht; —ment, aanklacht, etc.
  • Arrange, [[e]r`e`in[vz]], schikken, regelen, in orde brengen, arrangeeren ((muz.), afspreken: I have —d for it = ik heb maatregelen genomen; —ment = schikking, inrichting.
  • Arrant, [`ar'nt], erg, doortrapt, aarts. . .: He is an — fool = groote gek (= in één woord: een gek).
  • Arras, [`ar[e]s] tapijt (als behang in vroeger tijd); Atrecht; —ed = met arras behangen.
  • Array, [[e]r`e`i], subst. slagorde, gelid; troepen; kleeding, dos, kleederpracht; installeeren der jury, de geïnstalleerde jury; — verb. (in slagorde) opstellen; de juryleden oproepen en installeeren; uitdossen: To challenge the — = de lijst der juryleden wraken.
  • Arrear, [[e]r`î[e]], achterstallige schuld (doorgaans mv.): I am in —s = achterop met het betalen mijner schulden); That sum is in —s = nog niet betaald.
  • Arrest, [[e]r`est], verb. tegenhouden, stuiten; arresteeren; boeien; subst. inhechtenisneming, beslag; To — a fire = stuiten; To — the attention (the eyes) = boeien; —ed dev`e`lopment = belemmerde ontwikkeling; Open — = kamerarrest; Under (an) — = in arrest; To put (pla-*