This page needs to be proofread.
KHEL.
- Khedivate, [k[e]d`îvit], ambt(sgebied) van den Khedive; Khedive, [k[e]d`îv], onderkoning (van Egypte).
- Khel, [kel], een Afghaansche stam.
- Khirkah, [k`[â]ka], een gelapt kleedingstuk door dervischen gedragen.
- Khoras(s)an, [kouras`ân].
- Khubber, [k`[a]b[e]], bericht.
- Khud, [k[a]d], ravijn.
- Kiack, [ki`ak], Boed. tempel.
- Kibe, [kaib], open winterblaar.
- Kibitka, [kib`itk[e]], Russisch rijtuig, als slede te gebruiken; Tartaarsche tent.
- Kick, [kik], subst. schop, terugstoot (van 't geweer): — verb. schoppen, stooten, achteruitslaan, zich verzetten: He has a good deal of — in him this morning = hij is van morgen slecht in zijn hum; —-off = eerste schop; At the age of 14 she —ed the beam at 180 pounds = haalde ze al 180 pond; He —-ed the beam = werd te licht bevonden, verloor het; To — the bucket = dood gaan; To — against kismet = zich tegen het noodlot verzetten; The horse —s at everybody = slaat naar iedereen; His stomach —ed at the medecine = walgde van: I —ed him out to sink or swim = ik liet hem aan zijn lot over; To — over the traces = uit den band slaan; Don't — up a row here = maak hier geen standje of opstootje; He —ed up his legs (heels) = sprong vroolijk rond; He was —ed upstairs into a splendid post = werd vooruit geschopt, en kreeg; —er = schopper, voetbalspeler, paard dat achteruit slaat, dwarskop; He is alive and kicking = springlevend.
- Kickshaws, [k`ik[vs]|ôz], beuzelarijen, wissewasjes, liflafjes (tegenover "soliede" kost).
- Kicksies, [k`iksiz], broek: —-builder = kleermaker.
- Kid, [kid], subst. jonge geit, geitenleer, glacé-handschoen, kind, onzin, zwendel, vaatje, platte schotel, takkebos; adj. van geitenleer; — verb. ter wereld brengen, bedotten: There is no —ding about him = men kan op hem aan; Many candidates — to their constituents = houden hunne kiezers voor het lapje; —-gloves = glacé-handschoenen; —dy = ventje; dief; — verb. bedotten; —ling = klein geitje.
- Kidderminster, [k`id[e]m|inst[e]], goedkoop soort vloerkleed.
- Kiddle, [k`id'l], teenen vischweer; speeksel.
- Kiddy, [k`idi]. Zie Kid.
- Kidnap, [k`idnap], stelen, met geweld wegvoeren, pressen; —per = steler (van kinderen), zielverkooper.
- Kidney, [k`idni], nier; soort, aard: They are all of the right (same) — = zij zijn allen van 't goede (zelfde) soort; —-bean = witte boon; —-form = —-shaped = niervormig.
- Kiefekil, [k`ifikil], meerschuim.
- Kildare, [kild`ê[e]].
- Kilderkin, [k`ild[e]kin], vaatje van 18 gallons.
- Kilkenny, [kilk`eni].
- Kill, [kil], dooden, blusschen, dooven, stillen; subst. het dooden, buit: She dances to — = zij is een onvermoeide danseres; To