Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/620

This page needs to be proofread.

LABORATORY.


  • er mede gevormd, lip - -; subst. lipletter; Labiate, [l`e`ibjit], lipvormig, gelipt; subst. lipbloemige plant; Labio-dental, [l|e|ibj[e]d`ent'l], subst. eene door lip en tanden gevormde letter, als f en v; adj. gevormd door lip en tanden.
  • Laboratory, [l`ab[e]r[e]t|ori], laboratorium, werkplaats; —-man = vuurwerker.
  • Laborious, [l[e]b`ôri[e]s], werkzaam, ijverig, moeilijk, vermoeiend; subst. —ness.
  • Labour, [l`e`ib[e]], subst. arbeid, werk, barensweeën, pijn, arbeidersbevolking van een land; verb. arbeiden, zich inspannen, zwoegen, werken (van een schip), bewerken: To lose one's — = zich te vergeefs inspannen; I do not wish to — that point = in 't bijzonder te behandelen; He —d under difficulties = hij had met moeilijkheden te kampen; They were —ing under an illness (a complaint) = laboreerden aan eene ziekte (kwaal); To — under a mistake = in dwaling verkeeren; A — of love = liefdedienst; —-member = werkman lid van het Parlement; —-pains = weeën; —-party = arbeiderspartij; Independent —-party = de socialistische groep van de —-party; —-registry = arbeidersbeurs; —-saving = (handen)arbeid besparend; —ed = onnatuurlijk, niet vrij, al te veel kunst verradend; zorgvuldig uitgewerkt; —er = arbeider: Skilled and unskilled —ers = bekwame en geen vak verstaande arbeiders; A —ing-man = landbouwer, losse arbeider.
  • Labrodor, [l|abr[e]d`ö].
  • Laburnum, [l[e]b`[â]n'm], gewone goudenregen.
  • Labyrinth, [l`ab|irinth], labyrint (ook fig.), doolhof; —al, [l|abir`inth[e]l] = —ian, [l|abir`inthi[e]n] = —ic(al), [labirinthik('l)], als een doolhof, verward; —iform, [l|abir`inthiföm], labyrintvormig; —ine, [l|abir`inth(a)in], als een doolhof, verward.
  • Lac, [lak], lak; honderdduizend ropijen (Eng. Indië): in de laatste bet. ook lakh gespeld; —-dye, —-lake = schilderslak om rood te verven.
  • Laccadive Islands, [l`ak[e]d|a|iv `a`il[e]ndz] = L`a`ccadives = de Lakkadiven.
  • Lace, [leis], subst. kant, snoer, rijgveter, galon, strik; verb. vastmaken, rijgen, met galon versieren; afranselen, sterke dranken voegen bij: Without — = (koffie) zonder cognac, sterken drank of likeur; —-bark = lagette of kantstruik; —-bobbin = kantklos; —-cushion; —-maker = kant- of passementwerker; —-man (—-woman) = kantverkooper(-ster), of -werk(st)er; —-trimming = kanten belegsel; —-winged = netvleugelig; Lacing, [l`e`isi[n,]], boordsel, veter, rijgen, pak slaag.
  • Lacedaemon, [l|asid`îm'n], Lacedemonië; —ian, [l|asidim`o`unj'n], Lacedemoniër, Lacedemonisch.
  • Lacerate, [l`as[e]r|e|it], (ver)scheuren, wonden, folteren; subst. L|acer`ation.
  • Lacerta, [l[e]s`[â]t[e]], gewone of groene hagedis; Lacertian, [l[e]s`[â][vs]'n], hagedisachtig, hagedis{{...; subst. hagedis.
  • Laches, [l`a[vs]iz], nalatigheid.