Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/628

This page needs to be proofread.

LATCH.


  • That is to your —ing honour = strekt u eeuwig tot eer; —ingness = duurzaamheid; —ly = ten slotte.
  • Latch, [lat[vs]], subst. klink; — verb. met de klink sluiten; —-key = huissleutel, lichter van de klink; For you the string of the — is on the outside = gij zijt ten allen tijde welkom; The —-string is out = de deur staat (voor iedereen) open.
  • Latchet, [l`at[vs][e]t], schoenriem.
  • Latching, [l`at[vs]i[n,]], lijn waarmee de bonnet aan het gaffelzeil wordt verbonden.
  • Late, [leit], laat, vergevorderd, wijlen, overleden, ex—, pas gebeurd: The — Cabinet = het vorige ministerie; My — employer = mijn vroegere patroon; The — king = wijlen de koning; Mr. N. — of her Majesty's service = eertijds in; You are five minutes — = vijf minuten ná uw tijd; The train is an hour — = te laat; — in the day = (te) laat; Of — days (years) = in den laatsten tijd, onlangs; The — rains have spoiled the crops = de in den laatsten tijd gevallen regens; I have seen much of him of — = in den laatsten tijd; I saw him —ly = onlangs; It did not happen until very —ly = pas (onlangs); So —ly as February = nog in F.; —ness = laatheid; —r on in the day = later op den dag; What's the — st? = wat is er voor nieuws?
  • Lateen, [l[e]t`în]: —sail, driehoekig latijn- of emmerzeil; —yard = de ra hiervoor (Middell. Zee).
  • Latency, [l`e`it[e]nsi], verborgenheid; Latent, [l`e`it'nt], latent, verborgen: Their steps awaked the — echoes in the house = de slapende echo's; — heat = latente warmte.
  • Lateral, [l`at[e]r'l], zijdelingsch, zijde - -.
  • Lateran, [l`at[e]r'n], Het Lateraan, het aan de Johanneskerk grenzende paleis van den Paus: — councils = de in de kerk van St. Jan van Lateraan gehouden synoden.
  • Lath, [lâth], subst. lat; — verb, met latten bedekken of bespijkeren: He is as thin as a — = zoo mager als een houtje; —-and-plaster = van bepleisterde latten; —-work; —y = (zoo) dun (als eene lat), van latten gemaakt.
  • Latham, [l`e`ith'm].
  • Lathe, [leidh], draaibank.
  • Lathee, [lat`î], lange, met ijzer beslagen stok (Brit. Ind.).
  • Lather, [l`adh[e]], subst. zeepsop, schuim; — verb. inzeepen, schuimen, met schuim bedekken (bedekt worden), afranselen.
  • Laticostate, [l|atik`ostit], met breede ribben.
  • Latidentate, [l|atid`entit], met breede tanden.
  • Latifoliate, [l|atif`o`uliit], Latifolious, [l|atif`o`uli[e]s], met breede bladeren.
  • Latimer, [l`atim[e]].
  • Latin, [l`atin], subst. Latijn, Romein, lid der R. K. kerk; adj. Latijnsch, Romeinsch: — Church = Roomsche Kerk; — cross = kruis ([symbol]); — races = Franschen, Spanjaarden en Italianen; — union = munt-*conventie tusschen Frankrijk, België, Italië, Zwitserland en Griekenland; —ism = Latinisme; —ist = Latinist; Lat`i`nity = zuiver Latijnsch idioom, gelatiniseerde En{{peh