Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/676

This page needs to be proofread.

MAGNIFICAL.


  • M|agneto-m`otor of Magn`eto-m|otor; M`agneto-t`e`legraph.
  • Magnific(al), [m|agn`ifik('l)], prachtig, heerlijk.
  • Magnificat, [magn`ifikat], lofzang ter eere van Maria (Lukas I, 46-55); M|agnific`ation = vergrooting.
  • Magnificence, [magn`ifisens], grootschheid, luister; Magn`i`ficent = grootsch, prachtig, prachtlievend.
  • Magnifico, [magn`ifikou], vroeger Venetiaansch edelman; rector eener Duitsche Hoogeschool; groot heer.
  • Magnifier, [m`agnif|a|i[e]], vergrooter, vergrootglas; Magnify, [m`agnif|a|i], vergrooten, verheerlijken: —ing-glass = vergrootglas.
  • Magniloquence, [magnil[e]kwens], grootsprekerij, bombast; adj. Magniloquent, [magn`il[e]kwent].
  • Magnitude, [m`agnitj|ûd], grootte, omvang, belangrijkheid.
  • Magnolia, [magn`o`ulj[e]], magnolia.
  • Magnum, [m`agn'm], dubbele flesch (± 2L.): — bonum, [m`agn'mb`o`un'm], soort van groote pen, pruim of aardappel.
  • Magog, [m`e`igog], groote reus (1 Mos. X, 2).
  • Magot, [m`agot], [m[e]g`o`u], magot (aap, Chineesch poppetje).
  • Magpie, [m`agpai], ekster, babbelkous, halfpenny, schot in den buitensten ring.
  • Magus, [m`e`ig[e]s], Magiër, Wijze uit het Oosten.
  • Magyar, [m`adjâ], [m[e]d[vz]`â], Magyaar(sch).
  • Mahabharata, [mahâb`âr[e]t[e]], een Indisch epos.
  • Maharajah, [m|ahar`âd[vz]â], Maharadsja (titel).
  • Mahatma, [mah`atma], Boeddhistisch priester, theosoof.
  • Mahdi, [m`âdi], Madhi; Madhist, aanhanger van den Madhi; —sm = zijne leer.
  • Mahlstick, [m`âlstik] = Maulstick.
  • Mahogany, [m[e]h`og[e]ni], mahoniehout; (eet)tafel: To be under the — = onder de tafel liggen (dronken); To have one's feet under another man's — = aan een andermans tafel zitten, over eens anders hulpbronnen beschikken.
  • Mahomet, [m[e]h`om[e]t], Mahomed; —an = Mohammedan.
  • Mahon, [m[e]h`o`un], [m[e]h`ûn].
  • Mahori, [m`âh[e]ri], Maori.
  • Mahout, [m[e]h`a`ut], [m[e]h`ût], olifantdrijver (Brit. Indië).
  • Maid, [meid], maagd, meid, meisje: Children's —; House— = tweede meid; Ladies' — = kamenier; Parlour — = binnenmeid; Thorough — = flink; — of honour = hofdame; — of all work = meid alléén; —-servant = dienstmeid; Maiden, subst. maagd, meisje, waschmachine; adj. maagdelijk, rein: — assizes = zittingen zonder crimineele zaken; — aunt = ongetrouwde tante; — auntish: The book is irreproachable to a — auntish extent = eene ongetrouwde tante kan er zelfs niets op aanmerken; — effort = eerste poging; — name = de eigen naam van eene getrouwde vrouw; — speech = eerste redevoering van een nieuw parlementslid; — stakes = wedstrijd of de prijzen voor paarden, die voor 't eerst