Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/690

This page needs to be proofread.

MARTINMAS.


  • He played the — on fate = bond een wanhopigen strijd aan tegen.
  • Martinmas, [m`âtinm|as], St. Maarten (Nov. 11): — summer = mooie dagen laat in den herfst.
  • Martyr, [m`ât[e]], subst. martelaar; — verb. den marteldood doen sterven, martelen: I'm quite a — to the gout = lijd verschrikkelijk aan; —dom = martelaarschap; —ology, [m|âtir`ol[e]d[vz]i], geschiedenis of lijst van martelaren.
  • Marvel, [m`âv'l], subst. wonder; — verb. zich verbazen, benieuwd zijn: It is a — of cheapness = wondergoedkoop; — of Peru = bonte wonderbloem; I — where he can be = ik wou wel eens weten waar hij is; —lous = wonderbaar; subst. —lousness.
  • Mary, [m`êri], Marie: — Janes = dienstboden; A Hail — = Ave Maria; —land, [m`êril[e]nd], [m`eril[e]nd]; Marylebone, [m`arib[e]n], [mar`ib[e]n]; Marymas, [m`êrimas], Maria Boodschap (25 Maart).
  • Mascle, [m`ask'l], ruitvormig stuk op een geschubd pantser; open ruit (Herald.); —d.
  • Mascot(te), [m`askot], mascotte.
  • Masculine, [m`askjulin], mannelijk, krachtig, flink, onvrouwelijk, brutaal; subst. —ness = Mascul`i`nity.
  • Mash, [ma[vs]], subst, mengelmoes, mengvoer, brouwsel; liefje, minnaar, vlam; — verb. vermengen, fijn stampen, mout verdunnen, verliefd worden op, het hoofd op hol maken; gek zijn op; den fat uithangen: Mary is —ed on you = verkikkerd op je; —er = damesgek, fat; soort boord; —y = papperig.
  • Mashie, [m`a[vs]i], een ijzeren kolf bij het golfspel.
  • Mashonaland, [m[e][vs]`o`un[e]l|and].
  • Mask, [mâsk], subst. masker, maskerade(pak), gemaskerde, dekmantel, scherm, vossekop, voorwendsel, draai; — verb. (zich) maskeeren, vermommen, bedekken: —(ed)-balls; —er = gemaskerde.
  • Maslin, [m`azlin], subst. messing: — kettle = ketel daarvan gemaakt.
  • Mason, [m`e`is'n], steenhouwer, vrijmetselaar; — verb. metselen, steenhouwen; —ic, [m[e]s`onik], maçonniek: —ic emblems, jewels = vrijmetselaars-insignes; —ic hall (lodge) = loge; —ry = metselaarswerk, vrijmetselarij.
  • Masque, [mâsk], Masquerade, [m|ask[e]r`e`id], Zie Mask.; —r.
  • Mass, [mâs], massa, troep, hoop, gesloten formatie van cavalerie, brigade kolonne van infanterie; — verb. (zich) tot een massa verzamelen: The —es and the classes = het volk en de aristocraten; A — of information = groote hoeveelheid kennis; The Boers are —ing in entrenched positions; —-meeting = algemeene bijeenkomst, —iness, subst. v. —y = omvangrijk, zwaar, in massa.
  • Mass, [mas], mis: To attend (the) —, To go to —; To say — = de mis lezen; High (Low, Morning) — = hoogmis (stille —, vroeg—); —-book.