Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/701

This page needs to be proofread.

MERGE.


  • niet te spreken van; To be —ed in dispatches = eervol vermeld worden (mil.); Just — some = noem er eens een paar; —able: It is hardly — = het is haast niet noemenswaard.
  • Mentor, [m`ent[e]], mentor, adj. Ment`orial.
  • Mentz, [ments], Mainz.
  • Menu, [m[e]n`û], spijslijst.
  • Mephistophelean, [m|efist[e]f[e]l`î[e]n], adj. v. Mephistopheles, [m|efist`ofil|îz], Mephistopheles.
  • Mephitic, [mif`itik], stinkend, verpestend; Mephitis, [mif`a`itis], —m, [mif`a`itizm], [m`ef[e]tizm], verpestende uitwasemingen of dampen.
  • Mercantile, [m`[â]k'nt(a)il], handels.., handeldrijvend; baatzuchtig: — code = wetboek van koophandel; The — marine = handelsvloot; — and trade schools = handels-, en vakscholen; — town = handelsstad.
  • Mercator's Chart, [m[â]k`e`it[e]zt[vs]`ât], zeekaart volgens de projectie van Mercator.
  • Mercenariness, [m`[â]s[e]n[e]rin[e]s], veilheid; Mercenary, [m`[â]s[e]n[e]ri], loon- -, baatzuchtig, inhalig, veil; subst. huurling: — marriage = huwelijk om geld; — troops = huurtroepen.
  • Mercer, [m`[â]s[e]], zijdekoopman, manufacturier; —y = manufactuurzaak, (handel in) manufacturen of zijde.
  • Merchandise, [m`[â]t[vs]'nd|a|iz], koopwaar.
  • Merchant, [m`[â]t[vs]'nt], subst. koopman, groothandelaar; adj. handels - -, koopmans - -: —-fleet = koopvaardijvloot; —man = koopvaardijschip; —-service = handelsvloot, zeehandel; —-tailor = marchandtailleur; —able = gangbaar, willig.
  • Merciful, [m`[â]siful], genadig; barmhartig; subst. —ness; Merciless = meedoogenloos; subst. —ness.
  • Mercurial, [m[e]kj`ûri[e]l], Mercurius - -; vluchtig, levendig, wispelturig, kwikzilverachtig; subst. Merc|uri`a`lity; Mercury, [m`[â]kj[e]ri], Mercurius, kwikzilver.
  • Mercy, [m`[â]si], genade, barmhartigheid, vergeving: To be at the — of = overgeleverd aan de genade van; It was a —, he did not prosecute him = hij mocht van geluk spreken, dat..; Vergel. Lord, have — upon us = Heer, wees ons genadig; To beg (cry) for — = om genade smeeken; To throw oneself on the — of = zich op genade of ongenade aan iemand overgeven; We are thankful for small mercies = voor gering gunstbetoon; —-seat = troon der genade; verzoendeksel.
  • Mere, [m`î[e]], subst grens, grenssteen; meertje.
  • Mere, [m`î[e]], louter, bloot: He is your — tool = slechts uw werktuig; —ly = enkel, alléén.
  • Meredith, [m`er[e]dith].
  • Meretricious, [m|eritr`i[vs][e]s], ontuchtig; verlokkend, bedriegelijk: — courage = voorgewende moed; subst. —ness.
  • Merganser, [m[e]g`ans[e]], duikergans.
  • Merge, [m[â]d[vz]], verb. indompelen, verzinken, opgaan in (into): To be —d in = geheel opgaan in; —r = het opgaan van eene bezitting of een recht in een ander, van eene zaak in een andere.