Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/728

This page needs to be proofread.

MOUTH.


  • voerder, orgaan: Tennyson has become the —-piece of our century; —-wash = mondspoeling; —ful; —less.
  • Mouth, [maudh], met den mond grijpen, kauwen, eten; met vollen mond of gemaakt spreken, gezichten trekken, schreeuwen: Deep—-ed = met zware stem, dof; —y = babbelziek, gezwollen.
  • Movability, [m|ûv[e]b`iliti], subst. v. Movable, [m`ûv[e]b'l], beweegbaar, veranderlijk: —s and im—s = roerende en onroerende goederen; subst.—ness.
  • Move, [mûv], subst. zet (bij schaken, dammen, etc.), maatregel, handeling, daad, beweging; verb. bewegen, opwekken, roeren, ontroeren, zetten, aanzetten, overhalen, voorstellen, verhuizen, trekken, vervoeren, gaan naar of naderen: Whose — is it? = wie moet spelen? To know a — or two = To be up to a — or two, To know all the —s on the board = uitgeslapen zijn; The train is on the — = in beweging; The minister —d the Army Estimates = stelde voor de behandeling der; To — into = betrekken; To — off = heengaan, opbreken, aftrekken; — on, Keep moving! = doorloopen! —able = Movable; —less = bewegingloos; —ment = beweging, aandoening; omzet; tempo; mechaniek (van uurwerken), stoelgang: —ment cure = heilgymnastiek; —ments = maatregelen; —r = beweger, voorsteller, oorzaak, bron, drijfveer; Moving = roerend, treffend, aandoenlijk, bewegend: —-day = verhuisdag; — force (spring); —ness = roerendheid.
  • Mow, [mou], subst. het in de schuur opgehoopte hooi; 't koren in schooven; verb. aan hoopen zetten, opstapelen, maaien, hooien: The troops were —ed down by the enemy's breechloaders = werden weggemaaid; —er.
  • Mow, [mau], [mou], subst. scheef of zuur gezicht; verb. gezichten (een zuur gezicht) trekken.
  • Mowat(t), [m`a`u[e]t], Mowbray, [m`o`ubri].
  • Moxa, [m`oks[e]], moxa of bijvoetwol, een brandmiddel ter genezing van jicht.
  • Moya, [m`ô`i[e]], vulkaanmodder of slib (Zuid-Amer.).
  • Much, [m[a]t[vs]], subst. groote hoeveelheid; adj. en adv. veel, zeer: As — = evenveel; He said as — = zoo iets zei hij; I thought as — = dat dacht ik al; As — again = nog eens zooveel; As — as to say = alsof hij zeggen wou; In as — as = voor zooverre; By — taller = veel langer, grooter; He is not — of a soldier = niet veel bijzonders als soldaat; It is not — of a thing = niet veel zaaks; That is too — of a good thing = overdreven veel, al té; Too — of a good thing is good for nothing = overdaad schaadt; — good may it do you = wel bekome het u (vaak iron.); That is — the same = vrijwel 't zelfde; His words were — to this effect = kwamen vrijwel hierop neer; He was made — of = hij werd hoogelijk gewaardeerd, erg gevleid of aangehaald; He made — of himself = deed zich erg