Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/748

This page needs to be proofread.

NEW BRITAIN.


  • eggs = versche eieren; —(ly) married = pasgetrouwd; —-model = nieuw modelleeren; —-painted = pas geverfd; —-year = Nieuwjaar; —-year's Eve = Oudejaarsdag; —ish = eenigszins nieuw; —ly = kortgeleden, op nieuwe wijze, opnieuw: —ness = nieuwheid, onervarenheid.
  • New Britain ([—br`it'n]): New Brunswick; Newbury, [nj`ûb[e]ri]; New Caledonia; Newcastle, [njûk`âs'l]; Newcomen, [njûk`om'n]; New England (= Maine, New Hampshire, Vermont, Massachusetts, Rhode Island, Connecticut); Newfoundland, [njûf`a`undland], [njûfôndl`and], [nj`ûfôndland], het eiland en de N. hond; Newfoundlander, bewoner, vaartuig, hond; New France, oude naam voor Canada: New Guinea ([—g`ini]); Newhaven, [njûh`e`iv'n]; New Hebrides ([— h`ebridîz]); New Holland; Newmarket, [nj`ûmâkit]; New Orleans, [njû `öli[e]nz], [njû öl`înz]; New South Wales; New York, [njûj`ök]; New Zealand.
  • Newel, [nj`û[e]l], stijl van eene wenteltrap.
  • Newgate, [nj`ûgit], gevangenis in Londen: A — fringe beard = baard onder de kin.
  • News, [njûz], nieuws, tijding, bericht: An item (A piece) of — = nieuwtje; No — is good —; I had news that = ik hoorde; What's the —? = wat voor nieuws is er? —-agent = agent voor dagbladen, etc.; —-boy = courantenjongen = —-man; —-monger = nieuwtjesverspreider; —-paper = courant: Some of these essays are too obviously —paperish = dragen al te zeer den stempel couranten-artikelen te zijn: —-room = tijdingzaal, leeszaal: —-vender, —-vendor = courantenverkooper; —-walk = buurt of wijk van een —-boy.
  • Newt, [njût], watersalamander.
  • Newton, [nj`ût'n], Newton: —ian, [njût`o`unj'n], subst. en adj. (volgeling) van N.
  • Next, [nekst], naastbij, naast, volgende op, daarna: Wear flannel — your skin = op je bloote lijf; This — Thursday = den eerstvolgenden; — time = de volgende keer: — after you = dadelijk na u; I am the — in blood, — of kin = ik volg in graad van bloedverwantschap; He has — to nothing = zoo goed als niets; —-door to poverty = de armoede nabij; He is —-door to an idiot = driekwart idioot; He lives —-door = hiernaast; — eldest to = in leeftijd volgende op; — M. in age = volgt op M.: What —? = wat zullen we nu nog hebben? dat is àl te gek; Nog iets?
  • Nexus, [n`eks[e]s], band, verbinding.
  • Niagara, [nai`ag[e]r[e]]: Falls of —.
  • Nib, [nib], snavel, mand, spits, punt, pen, koffieboon. cacaoboon; — verb. van een nib voorzien, spitsen: A soft — = zachte pen: Hard —bed = met harde punt.
  • Nibble, [n`ib'l], — verb. knabbelen, bijten, visschen, vitten, gappen; ook subst.: A glorious day for a — = prachtige dag om te hengelen; To — bare = kaal vreten; To — off; —r = vitter.
  • Niblick, [n`iblik], een zware ijzeren kolf met kleinen voet, gebruikt wanneer de bal in