Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/771

This page needs to be proofread.

OFFICER.


  • —ish = op een afstand (fig.): On and —ish = nu eens wat beter, dan weer minder; —ward = van de kust afhoudend.
  • Offal, [`of[e]l], afval, uitschot; adj. waardeloos.
  • Offence, [[e]f`ens], beleediging, ergernis, aanval, overtreding: No — = neem me niet kwalijk; You gave — last night = gij gaaft aanstoot, waart beleedigend; To take — at = aanstoot nemen, kwalijk nemen; He takes — very easily = is zeer licht geraakt; Offend, [[e]f`end], beleedigen, aanstoot geven, overtreden, schenden, zondigen: He has —ed against the laws of the country = heeft geschonden; He was —ed at it = hij was er over geraakt; —er = beleediger, overtreder, zondaar; Offensive, [[e]f`ensiv], aanvallend, beleedigend, aanstootelijk, onaangenaam, walgelijk: — and defensive alliance = offensief en defensief verbond; An — smell = walgelijke lucht; He stood on the — = ging aanvallend te werk; subst. —ness.
  • Offer, [`of[e]], subst. aanbod, aanbieding, voorstel, bod, poging; verb. aanbieden, offeren, opofferen, bieden, bereid zijn, toevoegen, aandoen, opperen, beproeven, trachten: On — = verkrijgbaar; He made no — to break prison = deed geene poging om uit te breken; To — a stubborn resistance to = hardnekkig weerstand bieden; To — violence = aanvallen; I'll — to do it if you go me halves = ik ben bereid het te doen als gij half meebetaalt; He never —ed to pay = maakte volstrekt geen aanstalten, mine; He did not — to run away from us = trachtte niet; Many of the prisoners were —ed up by the savages = als offers gedood; —er; —ing = aanbieding, offer(ande); Offertory, [`of[e]t[e]ri], offertorium (deel der Mis); offerbus = —-box (—-plate).
  • Office, [`ofis], subst. ambt, dienst, bezigheid, functie, plicht, eeredienst, kantoor, bureau, dienstbodenkamer; —s = bijgebouwen; liefdediensten, voorgeschreven gebeden; To be in — = aan het bestuur zijn; To come (get) into an — = een ambt aanvaarden; He gave (tipped) me the — = gaf me een heimelijken wenk, gaf me een tip (sport); To fulfil (perform) the last mournful — = den laatsten droevigen plicht; To leave (retire from) — = aftreden; To take — = een portefeuille, een hoog staatsambt aanvaarden; The Colonial — = het Min. van Koloniën; Holy — = Inquisitie; The Home — = Min. van Binnenl. Zaken; —-badge = insigne; —-bearer = bedienaar van een ambt; —-boy = loopjongen; —-clerk = bediende; —-hour = kantooruur; —-hunter = baantjesjager = —-seeker.
  • Officer, [`ofis[e]], subst. officier (= Military —); dienaar, ambtenaar, beambte, politieagent; verb. van officieren voorzien, aanvoeren: The —s of the court = griffier en klerken; Custom-house —s = kommiezen; A commissioned — = officier door den koning by Commission (= officierspatent) aangesteld; Non-Commissioned — = onderofficier; Superior —