Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/800

This page needs to be proofread.

PALMERSTON.


  • steekpenning; —-Sunday = Palmzondag; —-tree; —ar, [p`alm[e]], tot de hand behoorende, van eene handbreed; —arian, [palm`êri[e]n], uitstekend = —ary: His —arian amendation of that passage = schitterende tekstverbetering; —ate, [p`almit], handvormig; met zwemvliezen; —er, [p`âm[e]], pelgrim, die als bewijsstuk een palmtak uit het Heilige Land meebracht; soort kunstvlieg (hengelsport); —er-worm = soort harige rups; —ist(er), [p`almist([e])], [p`âmist([e])], handkijker; —istry = voorspelling uit de palm van de hand; —y, [p`âmi], vol palmen, zegevierend, bloeiend, gelukkig.
  • Palmerston, [p`âm[e]st'n].
  • Palmetto, [palm`etou], buks, dwergpalm.
  • Palmiped, [p`almip|ed], adj. met zwemvliezen; subst. zwemvogel.
  • Palp, [p`alp], voelhoren; Palpi, [p`alpai] = voelhorens; Palpiform, [p`alpif|öm], in den vorm van voelhorens; Palpigerous, [palp`id[vz][e]r[a]s], voelhorens dragende.
  • Palpability, [p|alb[e]b`iliti], subst. v. Palpable, [p`alp[e]b'l], voelbaar, tastbaar, duidelijk; subst. —ness; Palpation, [palp`e`i[vs]'n], onderzoek door voelen.
  • Palpitate, [p`alpit|e|it], snel kloppen (van het hart); P|alpit`ation of the heart = hartklopping.
  • Palsgrave, [p`ôlsgr|e|iv], [p`alzgr|e|iv], paltsgraaf; Palsgravine, [p`ôlzgr[e]vîn], paltsgravin.
  • Palsied, [p`ôlzid], door verlamming of beroerte getroffen; Palsy, [p`ôlzi], verlamming, beroerte: Writer's — = schrijfkramp.
  • Palter, [p`ôlt[e]], uitvluchten zoeken, niet oprecht handelen, spelen met; —er = bedrieger, knoeier.
  • Paltriness, [p`ôltrin[e]s], subst. v. Paltry, [p`ôltri], onbeteekenend, treurig, klein, laag, verachtelijk.
  • Paludal, [p[e]l(j)`ûd'l], [p`alj[e]d[e]l], Paludinous, [p[e]l(j)`ûdin[e]s], moerassig, moeras{{...
  • Paly, [p`e`ili], bleek; gepaald, door evenwijdige verticale lijnen in gelijke deelen verdeeld (Herald.).
  • Pamela, [p[e]m`îla], [p`amila].
  • Pampas, [p`amp[e]s], pampa's (Z.-Amerika); Pampero, [p|amp`êrou], koude (Zuid)westen wind in de Pampas.
  • Pamper, [p`amp[e]], dikvoeren, volproppen, overvoeren, vertroetelen: Prosperity —ed his recklessness into cruelty = verergerde tot; —ed from a darling into a despot = door te verwennen veranderd van {{...|4 tot.
  • Pamphlet, [p`amfl[e]t], pamflet; —eer, [pamfl[e]t`î[e]], subst. pamflettist; verb. vlugschriften schrijven.
  • Pan, [pan], subst. pan, holte, ondergrond, plas, hoofd, kop, de god Pan; verb. To — out = goudwasschen; toestaan; zich meester maken van; goud vertoonen, uitvallen, uitpakken: —ned out = bankroet; —-ice = los kustijs.
  • Panacea, [p|an[e]s`î[e]], panacee, algemeen middel.
  • Panache, [p[e]n`a[vs]], vederbos.
  • Panada, [p[e]n`e`id[e]], [p[e]nâd[e]], broodsoep.
  • Panama, [p|an[e]m`â], [pânamâ].
  • Pancake, [p`ankeik], pannekoek.
  • Panch, [pan[vs]], stootmat (scheepst.).