Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/818

This page needs to be proofread.

PEER.


  • piepen; gluren (naar = at), gloren, aanbreken, sluw kijken: At the — of dawn = bij het gloren van den dag; To take a — at = gluren naar; —-bo = kiekeboe! —-hole = kijkgaatje; —-o'-day boys = Iersche (Protest.) opstandelingen (1784); —-show = kijkkast; —er = pas geboren kuiken; loervogel (fig.); oog: Painted —ers = blauwe (geslagen) oogen; Single —er = éénoog; —ing Tom = loervogel.
  • Peer, [p`î[e]], gluren, kijken, te voorschijn komen.
  • Peer, [p`î[e]], subst. pair, gelijke; —age = pairschap, de hooge adel; adelboek; —ess = adellijke dame, vrouw van een peer; —less(ness) weergaloos(heid).
  • Peevish, [p`îvi[vs]], gemelijk, knorrig; subst. —ness.
  • Peewit, [p`îwit], kievit.
  • Peg, [peg], subst. pen of pin, nagel, klem-*houtje, schroef; tand, voet, bepaalde slag; cognac met spuitwater; verb. met pinnen vastmaken of merken, afranselen (into), geducht werken of eten (away), met pennen uitzetten (out), uitknijpen (out), hard loopen: —s = broek van boven zeer wijd en van onderen erg nauw; He is a square (round) — in a round (square) hole = niet op zijne plaats; To come down a — or two = een toontje lager zingen; I'll take (pull) him down a — or two = ik zal hem een toon of wat lager doen zingen; I have —ged two for you = twee voor u aangezet; He was —ging away at his translation = werkte hard aan; —-top = priktol; —-tops = broek, wijd van boven en nauw om de enkels.
  • Pegasus, [p`eg[e]s[a]s], Pegasus; Peggoty, [p`eg[e]ti]; Pegram, [p`îgr[e]m]; Peile, [p`îl]; Peirce, [p`î[e]s], [p[^a]s]; Pekin, [p[e]k`in]; Pekin(g), [pik`in(g)].
  • Pekoe, [p`ekou], [p`îkou], Pecco-thee.
  • Pelagic, [pil`ad[vz]ik], zee{{...
  • Pelargonium, [p|el[e]g`o`unj'm], pelargonium.
  • Pelerine, [p`el[e]r|în], [pel[e]r`în], pelerine.
  • Pelf, [pelf], vuil; "duiten": It was the — that got her a husband = zij kreeg een man om haar "moppen".
  • Pelican, [p`elik'n], pelikaan; tang, haak; distilleerkolf.
  • Pelion, [p`îli[e]n]: To pile Ossa on — = zich bovenmenschelijk inspannen.
  • Pelisse, [p[e]l`îs], soort mantel, pelsmantel.
  • Pellet, [p`el[e]t], balletje, propje, kogel(tje), grove hagelkorrel; verb. met balletjes (hagelkorrels) schieten op.
  • Pellicle, [p`elik'l], huidje, vliesje.
  • Pellitory, [p`elit[e]ri], glaskruid.
  • Pell-mell, [p`elm`el], in groote verwarring, blindelings; subst. verwarring, handgemeen.
  • Pellucid, [p[e]l( j)`ûsid], helder; doorschijnend; subst. —ity, [p|el(j)us`iditi] = —ness.
  • Peloponnesian, [p|el[e]p[e]n`îsi[e]n]; subst. P|eloponn`esus.
  • Pelt, [pelt], gooien, werpen, kletterend neerkomen; subst. werpen enz.; vel, vacht, ruwe huid: To — along = voortjakkeren (snellen); —-monger = handelaar in huiden en vellen; —-wool = wol (van doode schapen); —er = hagel (fig), plasregen;