This page needs to be proofread.
POLLEN.
- Pollen, [p`ol'n], stuifmeel; —ize = bevruchten met stuifmeel; Pollinary (Pollinose) = als met stuifmeel bedekt; P|ollin`ation = bevruchting door insecten.
- Polliwig, [p`oliw|ig], donderpad, kikkervischje.
- Pollute, [p[e]lj`ût], bezoedelen, besmetten, bevlekken, ontheiligen; —d(ness); —r; Pollution, [p[e]lj`û[vs]'n], bezoedeling, besmetting, bevlekking.
- Pollux, [p`ol[e]ks]; Polly, [p`oli], Mietje, Marie(tje).
- Polo, [p`o`ulou], soort balspel, te paard (of in 't water) gespeeld.
- Polonaise, [po(|u)l[e]n`e`iz], soort v. japon; Polonaise.
- Polony, [p[e]l`o`uni], worst van halfgaar-gekookt varkensvleesch.
- Poltroon, [poltr`ûn], subst. lafaard; adj. lafhartig, verachtelijk; —ery = lafheid; —ish = laf.
- Polyandrian, [p|oli`andri[e]n], polyandrisch; subst. P`o`lyandry, P|oly`a`ndry.
- Polyanthus, [p|oli`anth[e]s], tuberoos.
- Polygamist, [pol`ig[e]mist], voorstander der polygamie; adj. Polygamous; Polygamy = polygamie.
- Polyglot, [p`oligl|ot], veeltalig; polyglotte, boek in vele talen; adj. P|olygl`o`ttous.
- Polygon, [p`olig|on], veelhoek; —al, —ous, [p[e]l`ig[e]n'l], [p[e]l`ig[e]n[a]s], veelhoekig; Polygonum, [p[e]l`ig[e]n[a]m], Polygony, [p[e]l`ig[e]ni], duizendknoop (grassoort).
- Polygraph, [p`oligr|af], soort hectograaf; verzameling van verschillende werken, veelschrijver; adj. —ic(al), [p|oligr`afik('l)].
- Polyhymnia, [p|olih`imni[e]]; Polynesia, [p|olin`î[vs][e]], [p|olin`î[vz][e]], Polynesië; —n = van P.; Polynesiër.
- Polyp(e), [p`olip], poliep.
- Polypod, [p`olip|od], duizendpoot; naaktvaren.
- Polypus, [p`olip[a]s], poliep inktvisch.
- Polysyllabic(al), [p|olisil`abik('l)], veellettergrepig; Polysyllable, [p|olis`il[e]b'l], [p`olisil[e]b'l], veellettergrepig woord.
- Polysyndeton, [p|olis`ind[e]ton], polysyndeton.
- Polytechnic, [p|olit`eknik], polytechnisch; subst. = —-school = polytechnische school.
- Polytheism, [p`olith|îizm], veelgodenleer; Polytheist = geloover in —; adj P|olythe`i`stic(al).
- Pomace, [p`omis], [p`[a]mis], [p[e]m`e`is], droesem van geperste appelen; adj. Pom`aceous = appel{{...
- Pomade, [p[e]m`e`id], [p[e]m`âd], Pomatum, [p[e]m`e`it'm], pommade; — verb. pommadeeren.
- Pome, [poum], appelvrucht; —-granate, [p`omgr|anit], [p`[a]mgr|anit], granaatappel.
- Pomerania, [p|om[e]r`e`inj[e]], Pommeren: —n = Pommersch; Pommeriaan, keeshond; Pomfret, [p`omfr[e]t].
- Pomiculture, [p`o`umik|[a]lt[vs][e]], ooftboomkweekerij.
- Pommel, [p`[a]m'l], subst. degen- of zadelknop; — verb. slaan, bont en blauw slaan: They —(l)ed his back = sloegen op zijn rug; To — to a jelly = tot moes slaan.
- Pomologist, [p[e]m`ol[e]d[vz]ist], pomoloog; Pomology, [p[e]m`ol[e]d[vz]i] de kunst v. (leerboek over) vruchten en vruchtboomen kweeken; Pom`ona.