Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/906

This page needs to be proofread.

QUAKE.


  • je zonderlinge (dwaze) begrippen van gepastheid; subst. —ness.
  • Quake, [kweik], subst. trilling, huivering; verb. schudden, beven, trillen: The shout set the walls to quaking = deed trillen; Quaker = een van de sekte der Kwakers (gew. Society of Friends genoemd); —(-gun) = gemonteerd houten kanon om den vijand beet te nemen (Amer.); —ess; —ism = leer en praktijk der Kwakers; Quaky = sidderend.
  • Qualification, [kw|olifik`e`i[vs]'n], bevoegdheid, bekwaamheid, eigenschap, geschiktheid, vereischte; Qu`a`lificatory = bevoegd, etc. makend; Qu`a`lified = bevoegd, voorwaardelijk, nader bepaald: In a — sense = in beperkten zin; subst. —ness; Qu`a`lif|ier = bepalend woord; Qualify, [kw`olif|a|i], (zich) bekwaam, bevoegd of geschikt maken, wijzigen, beperken, matigen, verdunnen; bezweren, een eed doen (Amer.): You seem to be —ing for a lunatic asylum = gij schijnt gek te willen worden; Would you — this brandy with two thirds of water? = wilt ge 2/3 water door de cognac doen? A —ing examination = akte-examen.
  • Quality, [kw`oliti], eigenschap, hoedanigheid, kwaliteit, rang, stand, stroomsterkte: The — = de grooten of aanzienlijken; Gentlemen of — = v. hoogen rang; In the — of a nurse = als min.
  • Qualm, [kwâm], [kwôm], misselijkheid, plotselinge ongesteldheid, onaangenaam gevoel, gewetensbezwaar of wroeging: He had no —s (of conscience) about the life he had entered upon = geen berouw over; —ish = misselijk; subst. —ishness.
  • Quandary, [kw`ond[e]ri], [kwond`êri], verlegenheid, lastig geval: He was in a nice — = hij zat er leelijk in.
  • Quant, [kwont], [kwant], kloet, polsstok.
  • Quantify, [kw`ontif|a|i], de hoeveelheid aanwijzen of bepalen van; Quantitative, [kw`ontit[e]tiv], quantitatief; Quantity, [kw`ontiti], hoeveelheid, mate, uitgestrektheid, omvang, maatklank; Quantum, [kw`ont'm], hoeveelheid, bedrag.
  • Quarantine, [kw`or'nt|în], [kw`or'nt|a|in], subst. quarantaine, isoleering, quarantaine-station; verb. ook [kwor[e]nt|în], tot quarantaine verplichten: To pass (perform, make) — = in quarantaine liggen.
  • Quaresimal, [kw[e]r`esim'l]: — sermons = lijdensmeditatiën (op Zondagavonden in den vastentijd).
  • Quarles, [kwâlz].
  • Quarrel, [kw`or'l], subst. twist, ruzie, gekrakeel; pijl met vierkante spits, (venster)ruit; verb. kijven, twisten, krakeelen, aanmerkingen maken: Domestic —s = huiselijke twisten; He wanted to fasten a — upon me, to pick a — with me = hij wou ruzie met mij hebben; There are two parties to a — and I won't be one = voor een twist zijn er twee noodig, en ik doe niet mee; I — with your assertions and statements throughout = ben het volmaakt oneens met; —ler = ruziezoeker; —some = twistziek, ruzieachtig; subst. —someness.