Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/959

This page needs to be proofread.

RETAIN.


  • geheel vrij; It is a great — upon us = het legt ons grooten dwang op; To keep under — = in hechtenis houden; He put a — upon my liberty = hij besnoeide mijne vrijheid; He put all kinds of —s on us = hij beperkte ons op alle manieren.
  • Restrict, [ristr`ikt], beperken, bepalen; —ion, [ristr`ik[vs]'n], beperking, voorbehoud; —ive = beperkend, bepalend; subst. —ness.
  • Restringent, [ristr`in[vz]'nt], subst. en adj. stoppend (middel).
  • Result, [riz`[a]lt], subst. gevolg, uitslag, slotsom; verb. volgen uit; uitloopen op: The long —s of time = al wat de tijd heeft opgeleverd; Can any good — from it? = hieruit voorkomen; Let us see what it will — in = wat er van komt; —-fee = belooning voor vorderingen (school); —ant, subst. resultante (werktuigkunde); adj. als resultaat: The —ant impression is one of contrast rather than of harmony = de totaalindruk; —less.
  • Resume, [rizi`ûm], hervatten, weder opnemen, weer aanknoopen: To — business = weer openen; To — a discourse = weer opvatten; Old friendships were —d = werden hernieuwd.
  • Résumé, [r|e|i[vz]um`e`i], kort overzicht.
  • Resummon, [r|îs`[a]m'n], opnieuw dagvaarden; subst. —s.
  • Resumption, [riz`[a]m[vs]'n], hervatting.
  • Resupine, [r|îsiup`a`in], achterover, op den rug, nalatig.
  • Resurrection, [r|ez[e]r`ek[vs]'n], opstanding, verrijzenis; lijkenroof: Christ's — from the dead; —-man = lijkendief; —-pie = pastei van overgeschoten vleesch; —ist = —-man.
  • Resurvey, [rîs`[^a]vei], [rîs[e]v`e`i], hernieuwd onderzoek, nieuwe meting.
  • Resurvey, [r|îs[e]v`e`i], opnieuw onderzoeken, opnieuw meten.
  • Resuscitate, [ris`[a]sit|e|it], opwekken, doen herleven, hernieuwen; subst. Res|uscit`ation; adj. Res`u`scit|ative; Res`u`scit|ator = wie of wat opwekt of doet herleven.
  • Ret, [ret], roten (v. vlas); —tery, —tory = plaats om vlas te roten.
  • Retail, [r`îteil], [rit`e`il], subst. verkoop of handel in het klein; adj. détail{{...: Cigars whole-*sale and — = in 't groot en klein; To sell by —; Sold — everywhere; He is a — dealer = kleinhandelaar; — trade = kleinhandel; —ment.
  • Retail, [rit`e`il], in het klein verkoopen, uit de tweede hand verkoopen, bij stukjes en brokjes mededeelen, aan velen vertellen: He —ed to us accurate accounts of the dishes, the dresses and the scandal at yesterday's dinner = gaf ons een omstandig verslag van; To — nonsense = onzin verkoopen; —er = slijter, kleinhandelaar.
  • Retain, [rit`e`in], in bezit houden, behouden, onthouden, in dienst nemen, bespreken: The men are especially —ed for this purpose = voor dit doel gehouden; —er = bediende, vazal, volgeling, honorarium waardoor men zich van de hulp van een barrister verzekert (gewoonl. 10 guineas) = —ing-fee; I have a —er from that periodical in