This page does not need to be proofread.

96 49. A A N FRANS BASTIAANSE, MIJN CONCURRENT-RUIZERIJMER. Ik schei d'r maar uit met m'n rijmen, Ik leg er het bijltje bij neer, Het woordjes en regeltjes lijmen, 'k Verdraai het, ik doe het niet meer. Eerst had 'k een succes als de „Spaansche Vlieg" — nu 's 't met mijn Glorie gedaan In 't droef Ondermaansche, nu Frans Bastiaanse Mij als concurrent komt verslaan. Hij, een onzer ernstigste dichters, Als Boutens, van Looy en Verwey, Zoekt plotsling kracht in wat lichtere. En nu concurreert hij met mij! Waarom blijf je niet op je eigen, Je deftige, hooge terrein? Mij breng je aan 't zwijgen — jou gaven die neigen Toch meer i n een andere lijn? Moet ik dan maar honger gaan lijden? Vaak denk ik: hoe kom ik nog rond In deze benauwende tijden; Je neemt mij het brood uit den mond! Ik heb toch mijn kroost en mijn vrouw nog! Die valt van gebrek soms i n zwijm. Daar net weer. Z' is blauw nog! Misgun je me nou nog Die schamele tien pop per rijm? 't Is schandelijk, 't Is om te huilen Maar wacht eens, ik weet er wat op: We zullen van plaatsen verruilen, We zetten den boel op z'n kop. Ga jij charivaria maken, Venijnig en puntig en bits, Jij kunt ze wel raken! — we wislen van taak, en Dan schrijf ik sonnett' i n de Gids. Let op, hoe ik bladen op bladen Met droeve sonnetten bedruk, Ik zing van de wee-witte waden, En 'k dicht van het wondre geluk.