This page does not need to be proofread.

106 E n dat Vroomheid, Recht en Waarheid, — Noem 't maar „Godsdienst" voor 't gemak Liggen — 't blijkt met groote klaarheid — Boven aan het oppervlak. Want zoodra we 't wenschelijk achten Voor het winnen van den strijd, Bannen w' alle Godsgedachten, Daarvoor is er dan geen tijd. En, al roepend: Heere, Heere! Zett' we Godsdienst aan den kant; Moord en doodslag komt in eere, En de Bijbel wordt verbrand. Ja, het universum staat dan Op zijn kop, zoo lijkt het wel: In den Hemel huist de Satan, En de Heer is in de hel. Want de felste Bloedgebeden, Tot onz' Ouden God gericht, Stijgen... loodrecht naar beneden! Bidden blijft maar Christenplicht. Ieder van de Tien Geboden Overtreden w' eiken dag; Rooven, branden, liegen, dooden, Zelfs verstikken — alles mag. Wie, vervuld van 't „Onze Vader", Doet, wat Jezus heeft geleerd, Wordt direkt, als landverrader, Afgemaakt — gefusilleerd. „Hebt uw vijand lief, mijn kinderen!" Sprak de man van Nazareth; Maar de luint zegt tot zijn mindren: „Prikt 'm met je bajonet!" En de krant bezielt gedurig Den soldaat met haat en nijd; Zeer terecht: dat maakt hem vurig En bloeddorstig in den strijd,