This page does not need to be proofread.

228 Geen Duitsche onthullingen schokken me meer.... Van Erzberger of zijn trawanten Prins Max of hoe heeten die kerels ook weer.... Ik k.k.knikkebol over m'n kranten. Het sensationeele dat trekt mij niet aan Van een tocht naar het front van den Yser; Ik gaap als i k lees dat er weer een w i l gaan Als „zitredacteur" voor den keizer. De vliegersverhalen, hóé vreemd, hóé geducht, Ik w i l ze graag all'maal gelooven, Maar hoor ik het motorgeronk i n de lucht, Dan kijk ik niet eens meer naar boven. Neen, 'k weet maar één wonder. Dat wonder is dit: — Daar zou zeiis mrjn sioomneia voor wijden Een auto, waar 'n h e e r of 'n d a m e i n zit, Ik zweer je, daar kom 'k 's naar kijken! 22. IDYLLE. Van 't einde van de lindelaan, In 't landelijk gehuchtje, Daar kwam een rustige auto aan, Haast zonder suis of zuchtje. De wagen gleed met kalme vaart; Ze waren met z'n beiden; Hij stuurde, stevig en bedaard, E n toeterde bescheiden. Ze keken telkens om zich heen, Ik zag hen de oogen richten In stille extase, naar het scheen, Op fraaye vergezichten. Ik schrijf dit „fraaye" met y, Want, schoon 't tooneel modern was, 't Scheen of 't geval, al klinkt -het gek, Klassiek haast i n de kern was. Een handig zwenken en een draai, Met licht geknor — heel even — Deed de karos met zachten zwaai Naar 't zomerzitje zweven.