This page does not need to be proofread.

255 Maar wie het ziet —• Ik zie het niet! 'k L i g veel te zoet te droomen; Critiek ligt buiten dit gebied, Ik luister nu naar 't vooglenlied, En naar 't geruisch der boomen 4

STRAND-RIJM.

Wanneer heel Holland hijgende En heet is, zweetend zwijgende, En 't kwik, steeds sterker stijgende, Tot dicht bij 't kookpunt rijst, Dan ijlt half Holland naar het strand, Vlijt zich terneer in 't mulle zand, En braadt zich bruin i n zonnebrand: 't Is Holland op zijn blijst! Kijk, daar dat troepje, hollende, Dwars door de duinen dollende, In 't zand, het rulle, rollende, In uitgelaten pret! Nu pootjebaaien! Wie doet mee? De rokken op, en ver in zee! Dan in de stoelen, twee aan twee In knussen kring gezet. De fine fleur, flaneerende, De katjes koketteerende, De katertjes begeerende, Frivool vergulde jeugd! Toiletjes, been- en boezemboog Vertoonend aan het loerend oog, Van boven laag, van ondren hoog — Nog net i n eer en deugd. 't Kadee Kadetje, kozende, Zich vrijende verpoozende, Met 't blonde bruidje, blozende, Wanneer de knaap haar kust; Zij liggen, ver van 't volle strand, Hoog ergens aan den heuvelrand, Wang tegen wang, en hand i n hand, In laaie liefdelust.