This page does not need to be proofread.

81 Monstert zij peinzend de groep, en ziehier wat zij denkt van die mannen: Kolinios bidt en werkt, en (daar kan de Parteia niet buiten) Hij wordt door godsvrucht gesterkt, en door Petroleontische duiten. Phrysios ook is vertrouwd, Maar Penelope heeft al berekend, Dat op de keper beschouwd, deze Held niet zoo heel veel beteekent. Haemskarchileus komt daarna, maar Penelope neemt dien man vast niet: Hij was een Broeder, nou ja, maar het degelijk wagenschot was 't niet. Idiobyrgias dan? om de macht van den vijand te fnuiken? Neen. Dat 's een eerlijke man, en zoo iemand is nooit te gebruiken. Zoo peinsde Penelope, en de zaalbogen welven zich wijder... Buiten dreunt dondrend de zee, en de zeewind zingt: „Waar is de Leider?" 5. A A N LIEFTINCK, H E T TACHTIGJARIG KAMERLID. Gij, Lieftinck, Staatsman, jonge hoogbejaarde, Die rustloos werkte heel een leven lang, Die niemand naar den mond sprak, niemand spaarde, Maar spaarzaam spreekt «— slechts spreekt uit sprekens drang, En dan, als bliksemflits van 't zwerk op d'aarde, Plots treft de kudde in 't veld i n loomen gang, Zoo stuit des redenaars zwaren woordenzang, Als 't schuiflend schrijdend spook der saaiheid waarde — Ga voort, gij glundre grijsaard, gaaf van geest, Bezielende ernst met luchten luim te kruiden, Gij, 's volks gestage, stoere afgezant! Nu zal tot ver i n 't vrije vaderland Met heldre klanken uw geboort-clock luiden, Ter eere van uw tachtig... zomeren-feest!