This page does not need to be proofread.

63 Brit tan je sluit den toevoer af van 't sterke Duitsche rijk, Wel, Duitschland slaat terug voor straf, nou beiden schóón gelijk: 't Duitsch snorkerig telegramgedruisch verveelt ons wel ontzachelijk, Onz' oude God en 't IJzeren Kruis — dat vind' we hier belachelijk. O, land van vrijheid-in-den-Staat, — ons voorbeeld — Engeland, Van zelfbestuur, van rappe daad, ons bindt een sterke band! En d' Engelschman, steeds kalm (zelfs nu) die heelemaal geen „soldaat" is, Hij trekt ons aan, doordat hij humorist, sportief, en „smart" is. De Duitsche wetenschap en vlijt, de kunst, vooral muziek, Het bier, en de Gemüthlichkeit, ze zijn ons sympathiek. Voor Duitschers zijn die Fremden zeer, zéér achterlijke horden, „Kultur" dat zeggen z' al niet meer, dat 's „Hoch-kultur" geworden. De Brit behandelt iedren vreemdling hoflijk, als een heer, Maar ziet — wat 'k hem niets kwalijk neem — diep op den foreigner neer. Hij heeft alleen maar te veel smaak, te vriendelijke manieren, Om op Kultur zoo van de daken af te renommieren. Wij haten 't Britsch schijnheilig, slappe kijk-devoot-geteem, En 't Duitsche lik-naar-boven-trapnaar-onderen-systeem.