Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1212

This page needs to be proofread.

TRANSACT.


  • Transact, [trans`akt], volbrengen, doen, verrichten: To — business with = zaken doen met; He —ed with his political convictions = transigeerde met; Transaction = verrichting, uitvoering, transactie, zaak, handel: —s of the Philological Society = Handelingen van het Philologisch Genootschap; During these —s = middelerwijl; Transactor = volbrenger, handelaar.
  • Transalpine, [trans`alpain], transalpijnsch.
  • Transatlantic, [tr|ans[e]tl`antik], transatlantisch.
  • Transcend, [trans`end], te boven gaan, overtreffen; —ence, —ency = voortreffelijkheid; —ent = zeer voortreffelijk, transcendentaal = —ental, [tr|ans'nd`ent'l]; —entalism, [trans'nd`ent[e]lizm].
  • Transcribe, [transkr`a`ib], overschrijven, afschrijven; —r = copiïst; Transcript, [tr`anskript], copie; Transcr`i`ption.
  • Transept, [tr`ansept], kruisvleugel.
  • Transfer, [tr`ansf[â]], overdracht, overbrenging, verplaatsing, overschrijving, overdruk, overstapkaartje; pont; —-paper = overdrukpapier.
  • Transfer, [transf`[â]], overbrengen, overdragen, verplaatsen, afdrukken; —ability, [tr|ansf[â]r[e]b`iliti], [tr|ansfer[e]b`iliti], subst. v. —able, [transf`[â]r[e]b'l], [transf`er[e]b'l] = verhandelbaar, overdraagbaar; —ee, [tr|ansf[e]r`î], wien iets overgedragen wordt; —ence, [tr`ansf[e]rens], overdracht; —rer, [tr|ansf`[â]r[e]], [tr|ansf`er[e]], overdrager.
  • Transfiguration, [tr|ansfigjur`e`i[vs]'n], verheerlijking (Matth. XVII, 1-9), feest ter gedachtenis daaraan (6 Aug.); Transfigure, [transf`igj[e]], het uiterlijk voorkomen veranderen, verheerlijken.
  • Transfix, [transf`iks], doorboren, doorsteken: I stood —ed = als aan den grond genageld.
  • Transform, [transf`öm], vervormen, hervormen, van vorm veranderen, herleiden; —able = veranderbaar, herleidbaar; —ation, [tr|ansföm`e`i[vs]'n], gedaanteverandering of -verwisseling, herleiding, hervorming: —ation-scene = het tooneel in de pantomime, waarbij de voornaamste personen in de personen der harlekinade overgaan; —ative = vervormend; —ator = —er = transformator.
  • Transfuse, [transfj`ûz], overgieten, overstorten, overbrengen van bloed, zoutoplossingen inspuiten, overdragen; adj. Transf`usible; Transfusion, [transfj`û[vz]'n], overgieting, etc.
  • Transgress, [transgr`es], te buiten gaan, overtreden, schenden, zondigen; —ion = overtreding, schennis; —ive = zondig; —or = overtreder, zondaar.
  • Tranship, [tran[vs]`ip], overladen; —ment = overlading.
  • Transient, [tr`an[vs]'nt], vergankelijk, kortstondig; subst. —ness.
  • Transit, [tr`ansit], doorgang, transito, vervoer, overgang, verkeersweg: They went there to observe the — of Venus; — goods; Permit of — = geleibiljet; To pass in — = transiteeren; —-duty = transitorecht; —-instrument = instrument, om den overgang van eene planeet over den meri{{peh