This page needs to be proofread.
UNGOVERNABLE.
- godly, [[a]ng`odli], goddeloos, zondig, onheilig.
- Ungovernable, [[a]ng`[a]v[e]n[e]b'l], niet te besturen, teugelloos, uitgelaten, ontembaar; subst. —ness.
- Ungraced, [[a]ngr`e`ist], niet getooid (begunstigd, geëerd).
- Ungraceful, [[a]ngr`e`isful], onbevallig, lomp; subst. —ness; Ungracious, [[a]ngr`e`i[vs][e]s], onvriendelijk, onaangenaam, ruw; subst. —ness.
- Ungrammatical, [|[a]ngr[e]m`atik'l], niet grammatisch.
- Ungrateful, [[a]ngr`e`itful], ondankbaar: — soil = onvruchtbaar; subst. —ness.
- Ungratified, [[a]ngr`atif|a|id], onvoldaan.
- Ungrounded, [[a]ngr`a`undid], ongegrond.
- Ungrudged, [[a]ngr`[a]d[vz]d], gegund; Ungr`u`dging = zonder morren, gaarne.
- Ungual, [`[a][n,]gw'l], nagel{{..., klauw{{...
- Unguarded, [[a]ng`âdid], onbewaakt, onbezonnen, zorgeloos: In an — moment.
- Unguent, [`[a][n,]gw'nt], zalf, smeersel.
- Unguessed, [[a]ng`est], niet geraden of vermoed.
- Unguicular, [[a][n,]gw`ikjul[e]], nagel{{... klauw{{...; ± 1,3 cM.; Unguiculat(ed), [[a][n,]gw`ikjulit(-|e|itid)], met klauwen, klauwvormig.
- Unguided, [[a]ng`a`idid], niet geleid of geregeld.
- Unguis, [`[a][n,]gwis], klauw, hoef, nagel; Ungula, [`[a][n,]gjul[e]], (paarde)hoef, kegelsnede; Ungulate, [`[a][n,]gjulit], hoefvormig, met hoeven.
- Unhackneyed, [[a]nh`aknid], niet afgezaagd, frisch.
- Unhailed, [[a]nh`e`ild], niet gepraaid.
- Unhair, [[a]nh`ê[e]], ontharen.
- Unhallowed, [[a]nh`aloud], onheilig, goddeloos.
- Unhand, [[a]nh`and], loslaten.
- Unhang, [[a]nh`a[n,]], afhangen (van deuren of vensters, roer), van behang of draperie ontdoen.
- Unhappiness, [|[a]nh`apin[e]s], subst. v. Unhappy, [[a]nh`api], ongelukkig, rampzalig: He is — in his children = ongelukkig met.
- Unharassed, [[a]nh`ar[e]st], ongekweld.
- Unharbour, [[a]nh`âb[e]], opjagen.
- Unhardened, [[a]nh`âd'nd], niet gehard of verhard.
- Unharmed, [[a]nh`âmd], onbeschadigd, ongedeerd.
- Unharmonic, [|[a]nhâm`onik] = Unharmonious, [|[a]nhâm`o`uni[e]s], onwelluidend, onharmonisch.
- Unharness, [[a]nh`ân[e]s], uitspannen.
- Unhatched, [[a]nh`at[vs]t], onuitgebroed.
- Unhealable, [[a]nh`îl[e]b'l], ongeneeslijk; Unhealed, [|[a]nh`îld], niet genezen.
- Unhealthiness, [|[a]nh`elthin[e]s], subst. v. Unhealthy, [[a]nh`elthi], ongezond, schadelijk, ziekelijk.
- Unheard, [[a]nh`[â]d], niet gehoord: — (-)of cruelties = ongehoorde wreedheden.
- Unheeded, [[a]nh`îdid], verwaarloosd; Unheeding, [[a]nh`îdi[n,]], zorgeloos, achteloos.
- Unhelped, [[a]nh`elpt], niet geholpen.
- Unhesitating, [[a]nh`ezit|e|iti[n,]], [[a]nh`esiteiti[n,]], vaardig, niet aarzelend.
