Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1257

This page needs to be proofread.

UNHEWN.


  • Unhewn, [[a]nj`ûn], ongehouwen, ruw.
  • Unhindered, [[a]nh`ind[e]d], onbelemmerd.
  • Unhinge, [[a]nh`in[vz]], uit de hengsels lichten, overhoop gooien, in wanorde brengen: She was nervous and —d = zenuwachtig en van streek; His mind is —d = zijne geestvermogens zijn gekrenkt.
  • Unhistoric(al), [|[a]nhist`orik('l)], niet geschiedkundig, fabelachtig.
  • Unhitch, [[a]nh`it[vs]], loshaken, vrijmaken.
  • Unholiness, [|[a]nh`o`ulin[e]s], subst. v. Unholy, [[a]nh`o`uli], onheilig, goddeloos, onrein.
  • Unhonoured, [[a]n`on[e]d], ongeëerd.
  • Unhood, [[a]nh`ud], (valken) de kap afnemen.
  • Unhook, [[a]nh`uk], loshaken, losmaken.
  • Unhoped, [[a]nh`o`upt], ongehoopt: — for accidents = onverhoopte gebeurtenissen.
  • Unhorned, [[a]nh`önd], ongehoornd.
  • Unhorse, [[a]nh`ös], van het paard werpen.
  • Unhung, [[a]nh`[a][n,]], imp. en pp. van to unhang.
  • Unhurt, [[a]nh`[â]t], ongedeerd, ongekwetst.
  • Uniax(i)al, [j|ûni`ak[vs](i)[e]l], éénassig.
  • Unicellular, [j|ûnis`eljul[e]], ééncellig.
  • Unicorn, [j`ûnik|ön], éénhoorn, narwal, driespan (één paard vóór de twee anderen): Sea — = narwal; —ous, [j|ûnik`ön[e]s], éénhoornig.
  • Unifacial, [j|ûnif`e`i[vs]'l], met ééne voorzijde.
  • Unification, [j|unifik`e`i[vs]'n], unificatie.
  • Uniflorous, [j|unifl`ör[e]s], éénbloemig.
  • Unifoliar, [j|unif`o`ulj[e]], éénbladig.
  • Uniform, [j`ûnif|öm], subst. uniform; adj. éénvormig, onveranderlijk, homogeen; — verb. van een uniform voorzien: In full —; Out of — = in civiel; Uniformity, [j|unif`ömiti], éénvormigheid, éénparigheid, overeenstemming, gelijkheid.
  • Unify, [j`ûnif|a|i], veréénen, tot één maken.
  • Unilabiate, [j|ûnil`e`ibjit], éénlippig.
  • Unimaginable, [|[a]nim`ad[vz]in[e]b'l], ondenkbaar; Unim`a`gin|ative, nuchter, zonder fantasie; |Unim`a`gined = ongedacht, ondenkbaar.
  • Unimpaired, [|[a]nimp`ê[e]d], ongeschonden, onverzwakt.
  • Unimpeachable, [|[a]nimp`ît[vs][e]b'l], zonder blaam, onberispelijk; subst. —ness = vlekkeloosheid; |Unimp`e`ached = onbeschuldigd, niet bestreden, onberispelijk.
  • Unimpeded, [|[a]nimp`îdid], ongehinderd, open.
  • Unimplied, [|[a]nimpl`a`id], niet besloten, niet volgende uit.
  • Unimportant, [|[a]nimp`öt'nt], onbelangrijk.
  • Unimpressionable, [|[a]nimpr`e[vs][e]n[e]b'l], niet voor indrukken vatbaar; |Unimpr`e`ssive = weinig indruk makend, voor indrukken onvatbaar.
  • Unimprovable, [|[a]nimpr`ûv[e]b'l], onverbeterlijk; |Unimpr`oved = onverbeterd, niet bebouwd, ruw, onwetend.
  • Uninfected, [|[a]ninf`ektid], onbesmet, onverdorven; Uninfectious, [|[a]ninf`ek[vs][e]s], onbesmettelijk.
  • Uninfluenced, [[a]n`influ[e]nst], onbevooroordeeld, onbevangen: — by passion = zonder hartstocht.
  • Uninformed, [|[a]ninf`ömd], niet onderricht.
  • Uninhabitable, [|[a]ninh`abit[e]b'l], onbewoonbaar; subst. —ness; |Uninh`a`bited = onbewoond.
  • Uninitiated, [|[a]nin`i[vs]|e|itid], oningewijd.